Home >> Artikelen " antithese" >> Jesaja 53; waar gaat dit over?
Binnen het christendom is dit zo klaar als een klontje: “Over Jezus natuurlijk!”, is hun antwoord. Binnen het jodendom is het helemaal niet zo ‘klaar als een klontje’. “Jesaja is een boek en hoofdstuk 53 is een deel van dit boek. Van het begin af aan gaat dit boek over Israël en dus ook hoofdstuk 53.”, is wat er binnen het jodendom wordt geleerd en hoe er wordt gereageerd op christelijke en messiaans Joodse beweringen dat hoofdstuk 53 over de Messias zou gaan.
Men is van mening dat het Israël zelf is – dat wil zeggen, al de stammen – dat lijdt, boete moet doen en uiteindelijk de beloning daarvoor krijgt. Deze beloning houdt in dat men van alle vier de windstreken van de aarde naar het Beloofde Land terug zal worden gebracht en dat er dan geen lijden meer zal zijn en ook geen zwoegen voor anderen.
Mensen die geloven dat hoofdstuk 53 van het boek Jesaja over de Messias gaat, zijn van mening dat het onjuist is te denken dat een volk dusdanig kan lijden en boete kan doen om hiermee zichzelf te verlossen van een zonde die het volk zelf heeft gepleegd. Zij geloven dat het een zondvrije persoon moet zijn die de onrechtvaardigheden van zijn volk op zich kan nemen en hiermee de zonden van het volk wegneemt en aldoende het volk verlost van diens juk.
Om er nu achter te komen waar het werkelijk over gaat, wie/wat er nu bedoeld wordt met “hij” en “hem” uit Jesaja 53, zullen wij in de TeNaCH moeten duiken en ook andere hoofdstukken van het boek Jesaja erbij moeten halen. Laten wij beginnen met enkele hoofdstukken uit Jesaja.
Via de profeet Jesaja legt onze God uit wat er met Babel staat te gebeuren en waarom.
Babel wordt vernietigd! Het zal niet langer meer over koninkrijken heersen! Het dacht dit voor eeuwig te kunnen doen en heeft zichzelf hogergeplaatst [geacht] dan het daadwerkelijk was. Ik citeer vers 6 van dit hoofdstuk:
Ik was zeer toornig op Mijn volk, Ik ontheiligde Mijn eigendom en Ik gaf hen over in uw hand, maar u bewees hun geen barmhartigheid, ja, zelfs voor de oude maakte u uw juk zeer zwaar.
Uit: Herziene Statenvertaling
Het was het zuidelijk gelegen koninkrijk Yehudah [Judea] dat door de Babyloniërs werd veroverd. Dit koninkrijk werd gevormd door de stammen Yehudah [Juda] en Benyamin. Maar ook Levieten en enkelen van andere stammen die van het noordelijk gelegen koninkrijk naar het zuiden zijn verhuisd, woonden in dit koninkrijk. Zij waren nog de enige die voor onze God als Zijn volk werd beschouwd. Het noordelijk gelegen koninkrijk was al eerder in diaspora1 gegaan, veroverd door de Assyriërs. Zij zijn door onze God weggezonden met een scheidbrief en werden “lo-ammi [niet Mijn volk]” verklaard [2 Koningen 18:9-12, Hosea 1:6-9 en Jeremia 3:8].
1. Van het oud-Grieks διασπορά wat “verstrooiing, uitzaaiing” betekent; in het Hebreeuws תְּפוּצָה tfoetsah. Een ander Hebreeuws woord is גָּלוּת galoet en dit betekent “verbanning”.
De vernietiging van Babel wordt in het boek Openbaringen weer aangehaald.
De woorden die hier worden gesproken, zijn gericht tot b’nei Yisra’el [kinderen van Israël]. Zij worden met een reden “huis van Jakob” genoemd. (“Israël” betekent “Met God en met mensen hebben geworsteld en het hebben overkomen/overwonnen/overleefd”.) Vers 1 begint dan ook:
Hoor dit, huis van Jakob, u die genoemd wordt met de naam Israël, en die uit de wateren van Juda bent voortgekomen, die zweert bij de Naam van de HEERE en de Naam van de God van Israël noemt, maar niet in waarheid en niet in gerechtigheid. [Exodus 20:7]
Uit: Herziene Statenvertaling
In plaats van “HEERE” staat er in de originele vertaling: יהוה [JHWH/YHWH]. Binnen het jodendom is de regel dat Gods Naam niet wordt uitgesproken en men geeft als reden aan dat dit te heilig is voor mensen en dat alleen de Hogepriester één keer in het jaar deze naam uit mocht spreken. Ik kan dit echter in de TeNaCH/Bijbel niet terugvinden. Na de Bar-Kochba opstand in de tweede eeuw Gangbare Jaartelling [GJ], werden de Joden uit Jeruzalem verdreven en werd het ons, de Joden, op straffe des doods verboden ons geloof te praktiseren, waaronder de Naam van onze God nog langer uit te spreken. Gelukkig bleek Yahadut [jahadoet = godsdienst van de Joden] niet uit te roeien. Overal in het Romeinse Rijk waren Synagoges en men besloot Gods Naam voortaan met ADONAI uit te spreken zoals de profeten die geregeld “Adonai יהוה” uitspraken, wat betekent “Grote Heer YHWH”. Van die tijd af aan sprak men “Adonai” wanneer ze יהוה lazen. Tegenwoordig wordt ook vaak “Hashem” gebruikt [hasjeem = de naam], wanneer men יהוה leest.
Dit hoofdstuk van Jesaja noemt op wat het huis van Jakob heeft gedaan:
Vanaf vers 12 wordt verteld dat de aangesprokenen niet in Babel zullen blijven. Zij zullen hieruit worden verlost en weer naar hun geboortegrond worden teruggebracht. In vers 14 wordt Kores genoemd. Deze persoon is binnen de wetenschap bekend als de persoon Cyrus II. Hij was heerser van de Achaemeniden, die het Perzische Rijk regeerde. Perzië veroverde Babel en onder dit bewind mochten Yehudim [de Joden] weer terugkeren naar het land van onze vaders en de Tempel herbouwen.
Men kan nu zeggen dat dit symboliek is voor het volk Israël (alle stammen). Dit is heel goed mogelijk, want binnen de Hebreeuwse taal en gedachtengoed wordt dit vaker gedaan (spreken en/of schrijven in vergelijkenissen). Laten wij echter geheel dit hoofdstuk bekijken, of dit hier ook het geval is; met de vorige hoofdstuk nog vers in onze geheugen.
2. ישועה j’sjoe-ah: redding; verlossing. Door deze dienstknecht zal God redden/verlossen.
3. גאל verlossen; bevrijden; terugkopen
“Het volk Israël” en “het huis van Jakob” is b’nei Yisra’el [kinderen van Israël]. Wanneer er wordt gesproken dat Gods dienstknecht Jakob weer naar onze God terug zal brengen, dan wordt met “Jakob”, nu het huis van Jakob/het volk Israël bedoeld.
We hebben in hoofdstuk 48 al gezien en opgesomd wat het huis van Jakob heeft gedaan. We weten ook wat de reden was van het verbannen met een scheidbrief van het noordelijk gelegen koninkrijk en wat de reden was van het verbannen zonder scheidbrief van het zuidelijk gelegen koninkrijk. Het is echter door Gods dienstknecht – die onze God “Israël” heeft genoemd, hij die ‘de verachte ziel’ werd genoemd en van wie het volk [goy] een afschuw heeft – dat het huis van Jakob/het volk Israël weer zal worden verzameld en terug zal worden gebracht. We lezen in het volgende hoofdstuk meer over deze dienstknecht.
Er was niemand die aan Adonai יהוה gehoor gaf [vers 2]. Ik citeer vers 1:
Zo zegt de HEERE: Waar is de echtscheidingsbrief van uw moeder waarmee Ik haar weggezonden heb? Of wie van Mijn schuldeisers is het aan wie Ik u verkocht heb? Zie, om uw ongerechtigheden bent u verkocht, om uw overtredingen is uw moeder weggezonden.
Uit: Herziene Statenvertaling
Onder kopje Jesaja 47 heb ik het al over een echtscheidingsbrief gehad. Via de profeet Jesaja zegt onze God dat Hij heeft verkocht en weggezonden, wegens de overtredingen die zijn gepleegd. We hebben ze al in hoofdstuk 48 gelezen en onder dat kopje benoemd.
In dit hoofdstuk lezen wij dat het Gods dienstknecht is die tot ons spreekt; hij die ‘de verachte ziel’ wordt genoemd waar het volk [goy] een afschuw van heeft. Hij zegt dat Adonai יהוה hem een tong heeft gegeven als van een die onderwijs heeft ontvangen. Hij zegt dat hij elke morgen gewekt werd om onderwijs te ontvangen. Hij zegt dat zijn oor door onze God is geopend en hij getuigd dat hij niet ongehoorzaam is geweest en niet terug zal wijken. Ik citeer vers 5:
:אדני יהוה פתח-לי אזן ואנכי לא מריתי אחור לא נסוגתי
Adonai YHWH patach-li ozen w’anochi lo’ mariti achor lo’ n’soegotiAdonai יהוה heeft mijn oor geopend en ik heb niet gerebelleerd, noch teruggeweken.
Uit: Westminster Leningrad Codex [WLC] (vertaling door mijzelf)
Het volk Israël heeft dit wel gedaan; heeft wel gerebelleerd tegen Adonai en is teruggeweken.
Dit hoofdstuk vervolgt dat deze dienstknecht tot ons zegt dat hij is geslagen en gemarteld; geoordeeld en schuldig is bevonden, wat echter niet terecht was. Uiteindelijk zal het tij keren [verzen 6, 7, 9-11].
Onze God zal Tsion troosten en weer opbouwen. Torah4 zal van onze God uitgaan en Zijn Recht zal een licht voor de volken zijn (lees Jesaja 49:6 nog eens). De yeshuah van onze God zal tevoorschijn treden en Zijn Armen zullen de volken oordelen. Hemel en aarde zullen verdwijnen en haar bewoners zullen sterven, behalve Zijn yeshuah. Die zal voor eeuwig bestaan en Zijn gerechtigheid zal niet worden verbroken. Degene die gerechtigheid kent en Gods Torah in z’n hart heeft, vormen gezamenlijk een volk dat niet bang hoeft te zijn voor de smaad van stervelingen en voor hun beschimpingen [vers 7]. Zij zullen namelijk vergaan [vers 8]. Wie gekocht zijn [פדויי – פדה] door יהוה, zullen terugkeren en met gejuich in Tsion komen [vers 11]. (Lees de hoofdstukken 47 t/m 50 nog eens).
4. Instructie; Leer. In het Grieks naar nómos vertaald, wat “wet” betekent. Dit omdat het geen Instructie is wat je zomaar aan de kant kan leggen.
Onze God is Degene die troost (geeft). Mensen die sterfelijk zijn en vergaan zoals gras, dienen wij [de rechtvaardigen die יהוה zoeken; b’nei Yisra’el] niet te vrezen. Wij [b’nei Yisra’el] zijn onze Maker en de Maker van alles vergeten. Wij leven in voortdurend angst voor onze onderdrukker. Onze God vraagt zich af waar die onderdrukker dan is.
Jeruzalem is verlaten en de inwonders liggen als geslagen op de straten, vanwege de toorn en berispingen van יהוה, onze God. Deze – de geteisterden – worden opgeroepen naar het woord van hun Adonai יהוה, hun God, te luisteren. De beker die ons in een soort van negatieve circel heeft doen belanden, wordt van ons genomen en gegeven aan zij die over ons (heen) hebben gelopen.
Tsion wordt opgeroepen te ontwaken en zich met sterkte te kleden en kledij van pracht en luister aan te trekken. Want onbesnedenen en onreinen zullen Jeruzalem, de heilige stad, voortaan niet meer binnenkomen.
Bat Tsion [letterlijk Dochter van Sion] is voor niets verkocht en zal voor niets weer worden gelost. Zij die over Gods volk heersten, hebben hen bespot en dagenlang Gods Naam gelasterd. Daarom ook zal Zijn volk op die dag [letterlijk Dag van Hem] Zijn Naam kennen en weten dat Hij het is die spreekt.
יהוה zal tot Tsion terugkeren. Jeruzalems ruïnes zal worden opgebouwd, Jeruzalem zal worden verlost.
יהוה heeft Zijn heilige Zero’a [Arm] ontbloot voor de ogen van geheel de natiën en alle einden ‘der aarde’ zal de yeshuah van onze God zien.
Gods dienstknecht zal wijselijk handelen en hij zal worden opgetild en hoog worden verheven. Velen zullen over hem ontzet zijn en zijn gedaante en heerlijkheid zal niet zijn als van een die wordt begeerd. Zo zal hij vele natiën besprenkelen. De koningen zullen hun monden houden vanwege hem, want zij zullen zien wat hen nog nooit is verteld en zullen aanschouwen wat zij voorheen nooit begrepen hebben, maar dan wel.
Laten wij in een tabel de ‘karaktereigenschappen’ verzamelen die in de afgelopen 6 hoofdstukken staan en die betrekking hebben op “dienstknecht Israël” en op “het volk Israël”.
Israël | |
---|---|
Dienstknecht | Het volk (alle stammen) |
Zal Gods yeshuah zijn tot aan het einde der aarde | Zweren bij Gods Naam, maar niet in waarheid en gerechtigheid |
Zal een licht voor de heidevolken wezen | Hard (nek van ijzer & voorhoofd van brons) |
Zal Jakob tot God terugbrengen | Afgod aanbidders |
God heeft zijn oor geopend en hij is niet ongehoorzaam geweest | Trouweloos handelen |
Werd door God “Israël” genoemd vanaf het moment dat hij nog in de baarmoeder was | Overtreders van moederschoot af aan |
God heeft hem een tong van een die onderwijs heeft ontvangen gegeven; wordt elke ochtend gewekt om onderwijs te ontvangen | Slaan geen acht op Gods geboden |
Zal een zeer zware taak krijgen | Worden opgeroepen naar het woord van God te luisteren |
Wordt de verachte ziel genoemd | Liggen als geslagen op de straten van Jeruzalem vanwege de toorn en berispingen van God |
Wordt door het volk [goy גוי] verafschuwd | Wordt door volkeren onder de voet gelopen |
Wordt ‘knecht van heersers’ genoemd | Onderdrukt door heersers |
Omwille van God zullen koningen voor hem neerbuigen | Zijn hun Maker en de Maker van alles vergeten |
Zal tot een verbond voor het volk [am עם Israël] worden gegeven, om de aarde (of ‘het land’) weer op te richten | |
Zal tot een verbond voor het volk worden gegeven, om de verwoeste erfelijke bezittingen te ontvangen | |
Zal tot een verbond voor het volk worden gegeven, om tegen de gevangenen te zeggen: “Ga uit!” | Is door God om niets verkocht en zal door God voor niets worden gelost (vrijgekocht) |
Zal tot een verbond voor het volk worden gegeven, om tegen hen die in duisternis verkeren te zeggen: “Kom tevoorschijn! | |
Wordt onterecht geslagen en gemarteld en schuldig bevonden | Kregen door Babel een te grote juk opgelegd, die zelfs op ouderen werd gelegd. |
Zal wijselijk handelen | |
Zal worden opgetild en hoog worden verheven | Zal vanuit alle 4 de windstreken van de aarde worden terugverzameld naar het Beloofde Land |
Velen zullen over hem ontzet zijn | |
Zijn gedaante en heerlijkheid zal niet worden begeerd | |
Zal vele natiën besprenkelen | |
Koningen zullen over hem de mond houden, omdat zij nog nooit datgene hebben gezien en begrepen wat hen zojuist is verteld |
Laten wij nog enkele passages uit de TeNaCH aanhalen, die betrekking hebben op dit onderwerp.
Uit: Herziene statenvertaling:
Jesaja 11:10
Want op die dag [letterlijk Dag van Hem] zal de wortel5 van Isaï er zijn, Die zal staan als banier6 voor de volken. Naar Hém zullen de heidenvolken vragen. Zijn rustplaats zal heerlijk zijn.
5. Shores שרש
6. Nes נס
Jesaja 49:22
Zo zegt Adonai יהוה [de Heere HEERE]: Zie, Ik zal Mijn hand opheffen naar de heidenvolken, naar de volken zal Ik Mijn banier omhoogsteken. Dan zullen zij uw zonen brengen in de armen, en uw dochters zullen gedragen worden op de schouder.
Psalmen 74:12-14
Toch is God mijn Koning van oudsher, Die heil brengt hier op aarde. Ú hebt door Uw macht de zee gespleten, U hebt de koppen van de zeemonsters in de wateren vermorzeld. Ú hebt de koppen van de Leviathan verbrijzeld, U hebt hem tot voedsel gegeven aan het volk in de woestijn.
Jesaja 27:1
Want op die dag [letterlijk Dag van Hem] zal de HEERE vergelding doen met Zijn hard, groot en sterk zwaard aan de Leviathan, de snelle slang, ja, de Leviathan, de kronkelende slang; Hij zal het monster dat in de zee is, doden.
Jesaja 49:2
Hij heeft Mijn [dienstknecht Israël] mond gemaakt als een scherp zwaard, in de schaduw van Zijn hand heeft Hij Mij verborgen. Hij heeft Mij gemaakt tot een puntige pijl, Hij heeft Mij in Zijn pijlkoker gestoken.
Jesaja 51:9
Ontwaak, ontwaak, bekleedt u met kracht, arm7 van de HEERE! Ontwaak als in de dagen van weleer, als bij de generaties van vroeger eeuwen! Bent u het niet die Rahab hebt neergehouwen, het zeemonster doorboord?
7. Zero’a זרוע
Jesaja 52:10
De HEERE heeft Zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle heidenvolken; en alle einden der aarde zien het heil van onze God.
Jesaja 53:1-2
Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wie is de arm van de HEERE geopenbaard? Want Hij is als een loot opgeschoten voor Zijn aangezicht, als een wortel uit dorre aarde. Gestalte of glorie had Hij niet; als wij Hem aanzagen, was er geen gedaante dat wij Hem begeerd zouden hebben.
Zacharia 6:9-15
Het woord van de HEERE kwam tot mij: Neem van de ballingen, van Cheldaï, Tobia en Jedaja, gaven in ontvangst. En u moet op die dag zelf komen en het huis van Josia, de zoon van Zefanja, binnengaan, waar die mannen uit Babel naartoe gekomen zijn. Neem zilver en goud en maak kronen, en zet die op het hoofd van de hogepriester Jozua, de zoon van Jozadak, en zeg tegen hem: Zo zegt de HEERE van de legermachten: Zie, een Man – Zijn Naam is SPRUIT8 – zal uit Zijn plaats opkomen, en Hij zal de tempel van de HEERE bouwen. Ja, Híj zal de tempel van de HEERE bouwen, Híj zal met majesteit bekleed zijn, Hij zal zitten en heersen op Zijn troon. Hij zal Priester zijn op Zijn troon; tussen die Beiden zal vredesberaad plaatsvinden.
8. Tsemmach צמח
Psalmen 110
Een psalm van David. יהוה [De HEERE] heeft tot adoni [mijn Heere] gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten. De HEERE strekt Uw machtige scepter uit vanuit Sion en zegt: Heers te midden van Uw vijanden. Uw volk is zeer gewillig op de dag van Uw kracht, getooid met heilig sieraad; uit de baarmoeder van de dageraad is voor U de dauw van Uw jeugd. De HEERE heeft gezworen en Hij zal er geen berouw van hebben: U bent Priester voor eeuwig, naar de ordening van Melchizedek. De Heere [Adonai = mijn grote Heer = יהוה] is aan Uw [adoni = mijn heer] rechterhand, Hij verplettert koningen op de dag van Zijn toorn. Hij spreekt recht onder de heidenvolken, vult het slagveld met dode lichamen en verplettert hem die het hoofd is over een groot land. Hij drinkt onderweg uit de beek, daarom heft Hij Zijn hoofd omhoog.
Laten wij dan nu naar het hoofdstuk gaan waar dit artikel over gaat:
In het vorige hoofdstuk lazen wij dat יהוה Zijn heilige Zero’a [Arm] ontbloot heeft voor de ogen van geheel de natiën en dat alle einden der aarde de yeshuah van onze God zal zien. Dit hoofdstuk begint:
Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wie is de arm [Zero’a] van de HEERE geopenbaard?
Uit: Herziene Statenvertaling
Als we de tweede vers lezen, dan zien we dat de arm van יהוה van vers 1 hier in vers 2 met “hij” wordt aangeduid. Laten wij deze twee verzen eens achter elkaar citeren:
Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wie is de arm [Zero'a] van de HEERE geopenbaard? Want Hij is als een loot opgeschoten voor Zijn aangezicht, als een wortel uit dorre aarde. Gestalte of glorie had Hij niet; als wij Hem aanzagen, was er geen gedaante dat wij Hem begeerd zouden hebben.
Uit: Herziene Statenvertaling
Vers 3 verklaart dan wat wij in het vorige hoofdstuk ook al hebben gelezen:
Jesaja 52:14
Zoals velen zich over U ontzet hebben – zo geschonden was Zijn gezicht, meer dan van iemand anders, en Zijn gestalte, meer dan van andere mensenkinderen –
Jesaja 53:3
Hij was veracht, de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, bekend met ziekte, en als iemand voor wie men het gezicht verbergt; Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht.
Uit: Herziene Statenvertaling
De volgende vers is lang zo ‘vreemd’ niet als wij in eerste instantie denken. Onze gedachten is dat het absurt is dat iemand anders onze ongerechtigheden zal dragen. Ja, zelfs onze zonden tot zich neemt. Zijn wij daar niet zelf verantwoordelijk voor? Laten wij vers 4 citeren en dit verder onderzoeken:
Jesaja 53:4
Voorwaar, onze ziekten heeft Híj op Zich genomen, onze smarten heeft Hij gedragen. Wíj hielden Hem echter voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt.
Uit: Herziene Statenvertaling
Er waren welzeker broeders van ons die onze ongerechtigheden met zich droegen en onze zonden tot zich namen: De priesters! Lees maar mee:
Exodus 28:36-38
U moet ook een plaat maken van zuiver goud en daarin graveren, zoals men zegels graveert: DE HEILIGHEID VAN DE HEERE [קדֶשׁ לַיהוָה kodesj laYHWH]. U moet die bevestigen met een blauwpurperen koord, zodat hij aan de tulband vastzit. Hij moet aan de voorkant van de tulband zitten. Hij moet namelijk op het voorhoofd van Aäron zijn, zodat Aäron de ongerechtigheid kan dragen van de geheiligde gaven die de Israëlieten brengen, ja, van al hun geheiligde geschenken. Hij moet namelijk voortdurend op zijn voorhoofd zijn om hen aangenaam te maken voor het aangezicht van de HEERE.
Uit: Herziene Statenvertaling
Leviticus 6:25-26 [18-19]
Spreek tot Aäron en zijn zonen en zeg: Dit is de wet voor het zondoffer. Op de plaats waar het brandoffer geslacht wordt, zal het zondoffer voor het aangezicht van de HEERE geslacht worden. Het is allerheiligst. De priester die het als zondoffer offert, moet het ook eten. Op de heilige plaats moet het gegeten worden, in de voorhof van de tent van ontmoeting.
Leviticus 10:16-18
Toen zocht Mozes zorgvuldig naar de bok van het zondoffer, maar zie, hij was verbrand. Daarom werd hij erg kwaad op Eleazar en Ithamar, de overgebleven zonen van Aäron, en zei: Waarom hebben jullie dat zondoffer niet gegeten op de heilige plaats? Want het is allerheiligst, en Hij heeft jullie dat gegeven, opdat jullie de ongerechtigheid van de gemeenschap zouden dragen, om daarover verzoening te doen voor het aangezicht van de HEERE. Zie, het bloed ervan is niet binnen in het heiligdom gebracht. Jullie hadden het zondoffer beslist in het heiligdom moeten eten, zoals ik geboden heb.
Uit: Herziene Statenvertaling
In het Hebreeuws werden deze priesters met “hamashiach” aangeduid. Naar onze vertaling staat hier “de messias”. “Hamashiach” betekent: De gezalfde. Ook koningen en profeten werden gezalfd, maar enkel de priesters worden in de TeNaCH met “de gezalfde” aangeduid:
Leviticus 4:3
– ook als de priester, de gezalfde הַמָּשִׁ֛יחַ hamasjiach, gezondigd heeft, zodat het volk schuldig wordt – dan moet hij voor zijn zonde, die hij begaan heeft, als zondoffer aan de HEERE een jonge stier aanbieden – het jong van een rund – zonder enig gebrek.
Leviticus 4:5
Vervolgens moet de priester, de gezalfde הַמָּשִׁ֛יחַ hamasjiach, een deel van het bloed van de jonge stier nemen en het naar de tent van ontmoeting brengen.
Leviticus 4:16
Dan moet de priester, de gezalfde הַמָּשִׁ֛יחַ hamasjiach, een deel van het bloed van de jonge stier naar de tent van ontmoeting brengen.
Leviticus 6:22 [15]
En de priester die uit zijn zonen in zijn plaats de gezalfde הַמָּשִׁ֛יחַ hamasjiach zal zijn, moet dit doen. Het is een eeuwige verordening. Het moet voor de HEERE geheel en al in rook opgaan.
Uit: Herziene Statenvertaling
En als wij dan nu de onder het kopje Jesaja 52 aangehaalde Psalmen 110 nog eens citeren, wordt het een en ander duidelijker:
Psalmen 110
Een psalm van David. יהוה [De HEERE] heeft tot adoni [mijn Heere] gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten. De HEERE strekt Uw machtige scepter uit vanuit Sion en zegt: Heers te midden van Uw vijanden. Uw volk is zeer gewillig op de dag van Uw kracht [de gezalfde koning], getooid met heilig sieraad; uit de baarmoeder van de dageraad is voor U de dauw van Uw jeugd. De HEERE heeft gezworen en Hij zal er geen berouw van hebben: U bent Priester voor eeuwig, naar de ordening van Melchizedek [de gezalfde priester]. De Heere [Adonai = mijn grote Heer = יהוה] is aan Uw [adoni = mijn heer] rechterhand, Hij verplettert koningen op de dag van Zijn toorn. Hij spreekt recht onder de heidenvolken, vult het slagveld met dode lichamen en verplettert hem die het hoofd is over een groot land. Hij drinkt onderweg uit de beek, daarom heft Hij Zijn hoofd omhoog.
En Zacharia 6:12-13 nog eens geciteerd:
Zo zegt de HEERE van de legermachten: Zie, een Man – Zijn Naam is SPRUIT – zal uit Zijn plaats opkomen, en Hij zal de tempel van de HEERE bouwen. Ja, Híj zal de tempel van de HEERE bouwen, Híj zal met majesteit bekleed zijn, Hij zal zitten en heersen op Zijn troon. Hij zal Priester zijn op Zijn troon; tussen die Beiden zal vredesberaad plaatsvinden.
Deze priester – de Zero’a [Arm] יהוה [van onze HEER] – zal niet enkel onze ongerechtigheden met zich dragen; hij zal zelfs worden gemarteld, waardoor door zijn striemen wij genezen kunnen worden [vers 5]. Vers 6 begint dat wij allen als schapen hebben gedwaald. M.a.w., geen één uitgezonderd. Wij vonden het bewandelen van onze eigen wegen veel belangrijker dan onze God te gehoorzamen. Vers 6b geciteerd uit Herziene Statenvertaling:
Maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen.
De verzen 7 t/m 10 laat zien hoe onze God de straf die feitelijk voor ons, Zijn volk, bedoeld zijn, op deze dienstknecht, de Zero’a יהוה, de priester die in hoofdstuk 49 “Israël” werd genoemd, heeft gelegd.
Dat iemand zijn leven geeft om dat van zijn volk te redden, is ook niet vreemd. In de TeNaCH zijn voorbeelden te lezen waarin een man/een groep mannen hun levens geven om dat van hun volk te redden. De hogepriester Aäron bijvoorbeeld. De Israëlieten hadden iets verfoeilijks gedaan en onze God was zo verbolgen over het begane feit, dat onze God was begonnen het leven van de Israëlieten op te eisen. Mozes zei toen tegen Aäron tussen de gedoden en de nog levenden in te gaan staan en daar verzoening te doen voor het aangezicht van onze God. En dat deed Aäron; hij en de nog levenden bleven leven. __ Numeri 16
Eenieder die voor zijn volk ten strijde trok, gaf daarmee zijn leven om dat van zijn volk te redden. Dit is vandaag de dag niets anders. Er zijn mensen die levend weer terugkeren, maar ook mannen en vrouwen die niet levend terugkeren.
Jesaja 53:8-9
Hij is uit de angst en uit het gericht weggenomen, en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land van de levenden. Om de overtreding van mijn volk is de plaag op Hem geweest. Men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij de rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in Zijn mond geweest is.
Uit: Herziene Statenvertaling
Als we deze aangehaalde tekst volgens de PaRDeS-methode lezen, en dan met name de vetgedrukte regels, dan kunnen we zien waarom juist dit hoofdtuk uit dit boek zo discutabel is onder ons.
PaRDeS is:
9. Roe’ach Ha’Kodesj = De Heilige Geest
Jesaja 53:8-9 bekeken volgens de PaRDeS-methode:
P’shat: Letterijk staat hier dat “hij” is gedood door de overtredingen van het volk. “Zijn” graf was bij de goddeloze gesteld en bij de rijke, omdat “hij” een rechtvaardig persoon is. “Hij” is een persoonlijk voornaamwoord, mannelijk, derde persoon enkelvoud en “zijn” is een bezittelijk voornaamwoord, mannelijk, derde persoon, enkelvoud. Zo ook in het Hebreeuws: w’et-doro [zijn generatie]; nega’ lamo [plaag op hem]; kivro [zijn graf].
Remez: In vers 1 van hoofdstuk 53 staat te lezen dat men zich afvraagt aan wie de arm [Zero’a] van יהוה geopenbaard is en in vers 2 wordt de arm van onze God met “hij” aangeduid, evenals in de rest van dit hoofdstuk. Het is de arm van onze God die is afgeneden uit het land der levenden en wiens graf bij de goddelozen is gesteld en bij de rijke in zijn dood is geweest.
D’rash: Mannen die als “arm van יהוה” kunnen worden aangeduid, zijn priesters en profeten. Priesters, die met “hamasjiach [de messias = de gezalfde]” worden aangeduid, droegen de ongerechtigheden van het volk. Profeten, die ook werden gezalfd [masjach], vertolkten wat onze God aan boodschap aan Zijn volk had. Moshe [Mozes] was zo’n profeet. Hij was een ware ‘arm van יהוה’; door hem heeft onze God onze voorouders – b’nei Yisra’el [kinderen van Israël] – uit Mitsrajiem [Egypte] gehaald. Mozes heeft gezegd dat er een profeet op zou staan zoals hij, naar wie wij moesten luisteren (Deuteronomium 18:15-19). Echter, ook volkeren kunnen als “arm van יהוה” functioneren. Denken wij bijvoorbeeld aan de Assyriërs die het voormalig noordelijk gelegen koninkrijk Israël mee heeft genomen en de Babyloniërs die het voormalig zuidelijk gelegen koninkrijk Judea heeft meegenomen. In de context van deze vers kunnen wij niet stellen dat dergelijke volkeren met de van het leven afgesneden “hij” kunnen zijn. Deze volkeren brachten in beeldspraak nu juist de dood over ons, vanwaaruit wij nu juist moesten worden geroepen door de rechtvaardige dienstknecht van onze God (Jesaja 49:8-9).
Sod: We weten dat onze God via Mozes aan ons [aan de Israëlieten] heeft gezegd dat wij allemaal de geboden zouden overtreden en onze God zouden verlaten en dat wij daardoor zouden worden verbannen. Onze God heeft via Mozes gezegd dat ondanks dit Hij ons vanuit alle vier de windstreken van de aarde weer zal verzamelen en terug zou brengen naar het land van onze vaderen. We weten dat het voormalig noordelijke koninkrijk met een scheidbrief is weggestuurd en een van de geboden van onze God is dat eenmaal te zijn weggestuurd met een scheidbrief, dat deze vrouw niet meer als vrouw mag worden teruggenomen (Deuteronomium 24). We weten ook dat priesters onze ongerechtigheden droegen en verzoening voor ons deden voor het aangezicht van onze God. We weten ook dat wanneer wij onze handen op onze offers legden, dat hiermee (symbolisch) onze ongerechtigheden op het offer kwam.
Hoe kan Adonai יהוה, onze God, nu aan Zijn belofte houden zonder hiermee Zijn eigen wet te overtreden? Hoever moest de arm van יהוה, onze God, nu gaan als priester om voor ons verzoening te doen en tot welke doel?
Jesaja 53:8-9 uit het Hebreeuws:
מעצר וממשפט לקח ואת-דורו מי ישוחח כי נגזר מארץ חיים מפשע עמי נגע למו
ויתן את-רשעים קברו ואת-עשיר במתיו על לא-חמס עשה ולא מרמה בפיו
mee'otser oe’mimmisjpaat loekaa w’et-doro mi j’socheecha ci nigzar mee-errets chajiem mipesja’ ‘ammi negga’ laamo. wajjiteen et-r’sjaa’iem kivro w’et-‘aasjier b’motaajv al lo-chaamaas ‘aasaa w’lo mirmaa b’piev.Door arrestatie en door oordeel is hij genomen en wie [is] degene van zijn generatie die heeft gemediteerd dat hij van het land der levenden is afgesneden, bij reden van overtredingen van mijn volk is hij geplaagd. En zijn graf is met de goddeloze benoemd en over de rijke zijn dood, geen onrecht heeft hij gepleegd en geen bedrog [was] in zijn mond.
Uit: Westminster Leningrad Codex [WLC] (vertaling door mijzelf)
Velen lezen deze twee teksten vanaf de Remez en slaan de P’shat over. De “hij” en “zijn” wordt vergeleken met b’nei Yisra’el, die door de galut [verbanning] geestelijk gezien dood zijn en dat door ons verblijf in ‘vreemde landen/onder de natiën’ “onze graf met de goddelozen benoemd” is.
Ik ga dit niet ontkennen, want ook ik herken de galut geestelijk gezien als de dood die over ons is gekomen. Geestelijk gezien heeft de dood meerdere gezichten en de galut is een daarvan. Echter vergeten wij nu de rest van het citaat te lezen: … geen onrecht heeft hij gepleegd en geen bedrog [was] in zijn mond. Dat kan van ons niet worden gezegd (helaas). Juist door onze ongerechtigheden en bedrogen zijn wij verbannen … gevangen; geestelijk gedood, vanwaar wij uit moeten worden geroepen: “Kom eruit! [צאו tsee-oe]” en “Ontbloot uzelf! [היגלו higgaloe]” (Jesaja 49:9).
Wat wij ons ook moeten afvragen is: “Wie is bij machte een slaaf vrij te kopen? Is dit de slaaf zelf?” (Jesaja 50:1.) Niet alleen kunnen wij als zondig volk voor het aangezicht van onze God geen verzoening doen voor onszelf; eenmaal te zijn verkocht als slaven – hoewel “voor niets verkocht” – zijn wij niet in staat onszelf vrij te kopen. Wij zijn niet aan broeders [Hebreeërs] verkocht, die ons overeenkomstig de Torah na 6 jaar dienst vrij moet laten, maar aan goyim die deze regels niet hebben. Zoals ten tijde van Exodus, waarin Adonai, onze God, via Moshe ons uit Egypte heeft geleid, bevrijd uit de slavernij, zo zal onze God ons wederom bevrijden door middel van Zijn heilige Zero’a [Arm]: de dienstknecht die Israël is genoemd, de priester en koning [HaMashiach/De Messias].
De staat Israël bestaat sinds 1948 en vele Joden zijn teruggekeerd naar het land van onze voorouders; het Beloofde Land. Voor het eerst sinds duizenden jaren is het land weer onder beheer van de Israëlieten. De stam Yehudah [Juda] is een van de Israëlieten en zij zijn de eerste die weer terug zijn gekeerd (naar het kleine aantal die er altijd hebben gewoond).
De laatste drie verzen laat weer zien wat de Arm van Adonai, Zijn dienstknecht Yisra’el, is aangedaan en Wie dit zo heeft bepaald. Maar vooral waarom dit is gebeurd. Ook wordt duidelijk dat dit niet zijn positie zal blijven, maar dat hem veel wordt toebedeeld. Hij werd tot de overtreders gerekend en heeft voor de overtreders gebeden (letterlijk: gesmeekt).
Jesaja 53:10-12
Maar het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen, Hij heeft Hem ziek gemaakt. Als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nageslacht zien, Hij zal de dagen verlengen; het welbehagen van de HEERE zal door Zijn hand voorspoedig zijn. Om de moeitevolle inspanning van Zijn ziel zal Hij het zien, Hij zal verzadigd worden. Door de kennis van Hem zal de Rechtvaardige, Mijn Knecht, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. Daarom zal Ik Hem veel toedelen, en machtigen zal Hij verdelen als buit, omdat Hij Zijn ziel heeft uitgestort in de dood, onder de overtreders is geteld, omdat Hij de zonden van velen gedragen heeft en voor de overtreders gebeden heeft.
Uit: Herziene Statenvertaling
In het Hebreeuws:
ויהוה חפץ דכאו החלי אם-תשים אשם נפשו יראה זרע יאריך ימים וחפץ יהוה בידו יצלח
מעמל נפשו יראה ישבע בדעתו יצדיק צדיק עבדי לרבים ועונתם הוא יסבל
לכן אחלק-לי ברבים ואת-עצומים יחלק שלל תחת אשר הערה למות נפשו ואת-פשעים נמנה והוא חטא-רבים נשא ולפשעים יפגיע
waYHWH chaafeets dakke-vo hecheli iem-taasiem aasjaam nafsjo jir-eh zerra ja-arriech jaamiem w’cheefets YHWH b’jaado jitslaach.
Mee-ammal nafsjo jir-eh jisbaa b’da-etto jatsdiek tsadiek avdie laarabbiem wa-avonotaam hoe jisbol.
Laacheen achallek-lo’ baarabbiem w’et-atsoemiem j’challeek sjaalaal tachat asjer he-erraah lammaawet nafsjo w’et-posje-iem nimnaah w’hoe cheete-rabbiem naasaa’ w’lapposje-iem jafgie-a. En het behaagde YHWH hem te breken, Hij heeft hem ziek gemaakt, als hij zijn ziel/leven [voor een] schuld[offer] zal neerleggen, zal hij [het] oogst van het gezaaide aanschouwen, hij zal dagen verlengen en het behaagt YHWH zijn hand te gedijen.
Door [de] werken [van] zijn ziel/leven waarneemt hij veel, met zijn waarneming is hij rechtvaardig, mijn dienaar zal tot velen rechtvaardig zijn en hun ongerechtigheden dragen.
Daarom is naar hem in velen toegedeeld en is de buit van de machtigen hem toegewezen, als iemand die verlaten is werd zijn ziel/leven naar de dood geleid en werd hij tot de overtreders gerekend en hij droeg de zonde van velen en hij heeft voor de overtreders gesmeekt [gebeden].
Uit: Westminster Leningrad Codex [WLC] (vertaling door mijzelf)
Een volk wat door zijn eigen overtredingen verbannen is, kan niet voor zichzelf verzoening doen voor het aangezicht van Adonai, onze God. Het waren de priesters die de ongerechtigheden van het volk – en van zichzelf – droegen en hierover verzoening deden voor het aangezicht van onze God. Zij werden “hamashiach [de gezalfde]” genoemd. Een koning, die ook werd gezalfd [mashach], was verantwoordelijk voor het wel-en-wee van zijn volk. Hij moest een kopie van de Torah [Instructie] hebben, waarin stond wie wat moest doen bij welke gelegenheid. Anders gezegd, moest de koning kennis en verstand van de Torah hebben en hiernaar handelen.
De Zero’a יהוה [Arm van YHWH] is de “hij” en “hem” uit Jesaja 53 en hij is door onze God Zelf gezalfd tot Priester en Koning, overeenkomstig de orde van Malki-Tsedek [Rechtvaardige Koning]. Als Priester is hij reeds met zijn taak begonnen en als Koning zal hij zijn troon binnenkort opeisen, zoals zijn vader David dat in zijn tijd ook moest doen.
Psalmen 110; Zacharia 6:12-13; Genesis 14:18.