Auteur:
Jeannette W.A. Koster
Enkele opmerking m.b.t. het houden van de Sabbat
• Sabbat houden = Jezus niet accepteren
• Sabbat is alleen voor Israël
• Sabbat is een keten
• Sabbat door Paulus veranderd
Home >> Artikelen "Moadiem" >> Sabbat שַׁבָּת sjabbaat
Het vierde gebod van de tien geboden [Exodus 20] en tevens het meest besproken gebod!
sjabbaat שַׁבָּת
sjaavat שָׁבַת
Het Hebreeuwse woord voor Sabbat, sjabbaat, is van het werkwoord sjaavat, wat staken; ophouden; rusten betekent.
Mozes is de bemiddelaar tussen onze God – de God van Abraham, Izaäk en Jakob – en tussen de Israëlieten; Gods volk. Via Mozes legt onze God uit dat de 7e dag de dag van Sabbat [staken, ophouden, rusten] van יהוה, onze God, is. "Want", zo vervolgt de uitleg waarom de 7e dag de Sabbat van יהוה, onze God is, "in 6 dagen heeft יהוה de hemel en de aarde gemaakt, de zee, en al wat erin is, en Hij staakte, rustte, hield op in de zevende dag. Daarom zegende יהוה de Sabbat dag [de dag waarin wordt gestaakt, gestopt, gerust] , en heiligde die."
De meesten van ons zijn van mening dat de Sabbat onder de categorie ‘wettisch’ valt en daar de gelovigen in Jezus [Yehoshua, Yeshua] bevrijd zijn van de wet, dat daarom de Sabbat niet voor deze groep van toepassing is. Behalve wanneer u/je een afstammeling van Israël [Jakob] bent. Dan ben je een Israëliet en geldt dit gebod wel voor u/jou.
De theorie gaat dat de Sabbat aan de Israëlieten is gegeven, omdat zij slaven waren in Egypte, totdat onze God de Israëlieten, via Mozes, daaruit heeft bevrijd Deuteronomium 5:15. Hierbij wordt ook aangehaald dat vanaf Adam tot aan Mozes het houden van de Sabbat dag ook niet is gegeven, en zo ook niet aan de christenen.
We kunnen nu tot in den treure debatteren of de tekst "Niet alleen de Israëlieten, maar ieder mens van de aarde dient de Sabbat dag te houden" wel of niet in de genoemde periode staat, of zou moeten staan. We kunnen het echter veel korte houden en naar eer en geweten constateren dat de genoemde tekst inderdaad niet aan de in die periode levende mensen is gegeven. Evenmin als de tekst "De naam van de Messias is Jezus en hij groeit op in Nazareth" in het Oude Testament staat. Wat ik wel graag onder de aandacht wil brengen, is of men toen – evenals nu – gevrijwaard was van het opgelegd krijgen van geboden en vastgestelde tijden.
mo-addim מוֹעֲדִים
mo-eed מוֹעֵד
lammo-eed לַמּוֹעֵד
mo-addeei jehowah מוֹעֲדֵי יְהֹוָה
Als ik zo vrij mag zijn u te vragen uw Bijbel erbij te pakken en het eerste boek, het eerste hoofdstuk, open te slaan; dan wil ik graag uw aandacht vestigen op de verzen 14 en 29 t/m 30 van het eerste boek “Genesis” hoofdstuk 1. En op de verzen 16 t/m 17 van het tweede hoofdstuk van hetzelfde boek.
Wanneer u de Herziene Statenvertaling leest, dan ziet u in Genesis 1:14 de woorden “vaste tijden” staan. In het Hebreeuws – de oorspronkelijk geschreven taal – staat hier mo-addim: vast[gesteld]e tijden.
In de verzen 29-30 lezen we dat onze God aan de eerste mens voedselinstructie gaf en in het tweede hoofdstuk, vers 16, lezen wij in de Herziene Statenvertaling dat de HEERE God de mens gebood van welke bomen [meervoud] hij wel mocht eten en van welke boom [enkelvoud] niet. In het Hebreeuws is het woord vajtsav gebruikt. Dit is afkomstig van het werkwoord tsiva, wat gebieden, bevelen; (testamentaire) beschikkingen treffen, testamentair bepalen; aanstellen (over) betekent.
vajtsav וַיְצַו
tsiva צִוָה
Het eerste mensenpaar overtrad Gods gebod en dat begrijpen wij als ‘een zonde plegen’.
Het gevolg van hun overtredingen was dat beide constateerden dat ze naakt waren en er staat dat onze God hun bedekking gaf van huiden van de dieren. Dat houdt in dat deze dieren moesten worden geslacht, waarbij bloed werd vergoten [het doen van verzoening (Grote Verzoendag; Yom haKippurim) en andere zond-/schuldoffers].
In een aantal hoofdstukken verder lezen wij over Abrahams leven. Lot, de zoon van Abrahams broer, trok met hem op, totdat zij beiden zo gegroeid waren dat er problemen tussen de beide kampen ontstond. Lot heeft zijn oog op het gebied Sodom & Gomora laten vallen en is met zijn kamp naar die streken vertrokken.
Als we naar hoofdstuk 18 gaan, dan lezen we dat 3 mannen bij Abraham aankomen. Twee blijken engelen te zijn en 1 blijkt onze God te vertegenwoordigen. In vers 14 lezen we dat de HEERE [יהוה] op de vastgestelde tijd, over een jaar, bij Abraham terug zal komen en Sarah dan een zoon zal hebben. In het Hebreeuws – de brontaal van de Bijbel – staat i.p.v. “vastgestelde tijd” lammo-eed. Dit is direct afkomstig van het woord mo-eed. Een enkelvoudige verzie van het meervoudige mo-addim, die wij in Genesis 1:14 ook zijn tegengekomen en die wij onder andere in Leviticus 23 ook weer tegenkomen.
In vers 2 van Leviticus 23 staat in de Herziene Statenvertaling te lezen dat de dagen, in de verzen daarop volgend vermeld, de feestdagen van de HEERE zijn. In het Hebreeuws staat er dat dit mo-adeei jehowah zijn. “Mo-addeei” staat in de 3e persoon, mannelijk, meervoud van het woord “mo-addim”. De vertaling Jehowahs vast[gesteld]e tijden is meer op z’n plaats, sinds niet alle, in Leviticus 23 genoemde, dagen feestdagen zijn en in vers 3 zien we dat de 7e dag, de Sabbat dag, een van de mo-addeei is.
chak hammatsot חַג הַמַּצּוֹת
matsot מַצּוֹת
matsa מַצָּה
We blijven nog even in het boek Leviticus, het 23ste hoofdstuk, en we lezen vers 6.
We lezen hier over het feest van de Ongezuurde Broden. Zeven dagen lang moet men ongezuurde broden eten. In het Hebreeuws staat er chak hammatsot.
Als wij dan nu weer teruggaan naar Genesis en het 19e hoofdstuk openslaan, dan lezen we dat 2 van de 3 engelen bij Lot in Sodom aankwamen, ’s avonds en dat ze door Lot uitgenodigd werden bij hem thuis te komen eten. En in vers 3 lezen wij wat hij hen te eten geeft: “ongezuurde broden”, staat er in Herziene Statenvertaling te lezen; net als bij Leviticus 23:6. "Matsot" staat er in de Hebreeuwse taal, zowel bij Leviticus 23:6b als bij Genesis 19:3. Enkelvoud van matsot is matsa: matze, ongezuurd brood.
Dit zijn van die kleine hints waar wij zo makkelijk overheen lezen. Helemaal wanneer wij de Hebreeuwse woorden niet (direct) herkennen en ons alleen op onze vertalingen vertrouwen. In Genesis 1:14 lezen wij dat onze God ons allemaal door middel van een soort van klok/agenda ons op Zijn vast[gesteld]e tijden [mo-addim] wil wijzen. Door andere hoofdstukken te lezen, zagen wij dat men wel degelijk van Gods vast[gesteld]e tijden afwisten en zich er ook aan hielden. Door Leviticus 23:6 weten wij dat de Sabbat dag een van Gods mo-addim is.
Dit lijkt een hele rare vraag. Toch zullen we verrassende antwoorden krijgen wanneer we de vraag publiekelijk stellen.
bneei jisra-eel בְּנֵי יִשְׁרָאֵל
Wanneer we in onze Bijbelvertalingen lezen, dan herkennen we met “Gods volk” de Israëlieten. “Kinderen van Israël” kunnen we ook vaak tegenkomen. In het Hebreeuws lezen we bneei jisra-eel. “Bneei” is de 3e persoon, mannelijk, meervoud van “baniem”, wat “zonen” betekent. Letterlijk staat er “zonen van Israël”. Echter, een groep met mannen, vrouwen en kleine kinderen wordt ook mannelijk aangesproken. Zo wordt een groep met zonen [baniem], dochters [banot] en kleinkinderen van Israël [Jakob] ook “bneei Jisra-eel” aangesproken.
De conclusie zou nu, heel gemakkelijk, kunnen zijn: “Simpel toch? De Israëlieten zijn de nakomelingen van Israël, die bij geboorte Jakob heette.” Toch acht ik dit niet zo simpel als in eerste instantie wordt gedacht. Want, hoeveel nazaten heeft Jakob [Israël] vandaag de dag eigenlijk? Zijn dat alleen maar de nazaten van zijn 4e zoon Yehudah [Juda], die vandaag de dag “Joden” worden genoemd?
Wie nu tot “de Israëlieten” wordt gerekend, daarover kunnen we ook kleine hintjes in de Bijbel vinden.
Als eerste moeten we weten dat men vanaf Adam tot en met Izaäk niet tot “de kinderen van Israël” kan worden gerekend. De nazaten van Israël woonden ruim 400 jaar in Egypte. Hoeveel jaren ze van deze 400 jaar slaven waren, staat niet in de Bijbel vermeld. Zelfs niet dat zij de enige slaven van Egypte waren.
We kunnen in het boek Exodus lezen dat een grote groep gemengd volk met de kinderen van Israël optrokken; Egypte uit, op weg naar het Beloofde Land. Aan de voet van de berg riepen ook zij, samen met de kinderen van Israël: “Alles wat U (God) zegt, zullen wij doen.” In het vervolg van deze grote uittocht lezen wij dat er altijd over “bneei Jisra-eel [kinderen van Israël/de Israëlieten]” wordt gesproken, waar zij ook toe worden gerekend. De straffen die volgen op een overtreding gold ook voor hen en we lezen dat onze God via Mozes tot de Israëlieten – waar zij ook bij horen – meedeelt dat Zijn Instructie/Leer [Torah] ook voor de vreemden/reizigers binnen hun landpalen/grenzen geldt, wanneer zij in het Beloofde Land zijn. Hoe dit concept heet? Adoptie! Komt dit ook in het Nieuwe Testament voor? Ja!
Paulus geeft in een van zijn schrijven [Romeinen 11:13-25] aan dat de natiën die de Messias Jezus hebben aangenomen, door hem zijn ingeënt als wilde takken aan de stam van de edele olijfboom. Zij, komende uit de natiën, worden nu meegerekend tot de olijfboom en krijgen voedsel van deze olijfboom. Zij zijn nu een met deze boom en ook zij dragen nu de vruchten van deze boom: olijven. In het Oude Testamentische gedeelte van de Bijbel wordt met “de olijfboom” in beeldspraak naar de Israëlieten verwezen (Jeremia 11:16).
Jezus, in zijn tijd Yeshua jesjoea genoemd en in het oud-Hebreeuws Yehoshua jehosjoea, was geboren in het huis van Juda [Yehudah jehoeda (4e zoon van Jakob/Israël)] en in het huis van David door zijn moeder Mirjam en via adoptie door zijn stiefvader Yosef [joseef]. Hij geloofde, praktiseerde en leerde wat in de TeNaCH geschreven stond, wat vandaag de dag “Oude Testament” wordt genoemd. Dit werd in zijn tijd ook jahadoet genoemd: De godsdienst van de Judeeërs [Joden]”. Als iemand uit de natiën zich bekeerde tot de God van Abraham, Izaäk en Jakob [Israël], dan bekeerde hij in die tijd zich tot jahadoet; en dat is vandaag de dag nog zo. Zo iemand is nu een zoon (of dochter) van Israël geworden: een Israëliet.
Het oude Egypte staat symbool voor de pracht, praal, luxe en vooral de afgodsbeelden die vereerd werden. Het is een leven en cultuur wat haaks staat op het leven en cultuur wat wij via onze God geleerd hebben. Een slaaf zijn van deze Egypte houdt in dat men gebukt gaat onder dit leven en cultuur, door gedwongen te worden dit cultuur en godsdienst aan te nemen.
Wat ik onder ‘wettisch’ versta, kan ik het beste met een voorbeeld duidelijk maken. Ik heb dit voorbeeld een paar jaar geleden via Radio Israël gehoord, die een Amerikaanse spreker van een gemeente liet horen. Hoe die man heet, dat weet ik niet. Hij vertelde het volgende:
“Een man woont met zijn jonge gezin aan een drukke straat. Vlakbij is een druk kruispunt, waar de gemeente verkeerslichten heeft geplaatst. Aan de overkant staat een school, waar de kinderen in de buurt naar toe gaan.Wanneer zijn oudste kind goed en wel kan lopen, besluit hij hem mee naar buiten te nemen. Langs de drukke straat waaraan ze wonen, lopen ze naar het kruispunt om over te steken. ‘Er komt een tijd dat de kleine hierlangs moet om naar school te gaan en dan moet mijn kind wel de regels weten’, denkt hij; hierbij zijn kind liefdevol aankijkend, terwijl deze – aan vaders hand – hem vol verwachting aankijkt. De man wijst naar het verkeerslicht bij de voetgangersoversteekplaats waar ze staan en zegt: “Zie je het bovenste lichtje dat rood brandt?” Zijn kind knikt ja. “Wanneer dat brandt, mag je niet de straat oversteken; onder geen beding! Heb je dat goed betgrepen?” Wederom knikt zijn zoontje ja, nog altijd zijn vaders hand vasthoudende. ‘Wanneer het bovenste lichtje brandt moet je blijven staan, anders wordt papa heel boos’, is zijn kinderwijsheid.
De man legt hem ook uit wat hij moet doen als een ander lichtje brandt en wat hij moet doen wanneer er helemaal niets brandt. Hij neemt zijn zoontje een paar keer mee naar buiten en laat de kleine man dan vertellen wat ze moeten en mogen doen.Wanneer zijn eerste schooldag aan is gebroken, vergeet de jongeman in zijn dolle enthousiasme de wijze lessen van zijn vader. Zonder goed te kijken rent hij het verkeerslicht voorbij en wil zo de voetgangersoversteekplaats oprennen, als hij ineens bij zijn beide bovenarmen wordt vastgepakt en op hetzelfde moment de lucht in zweeft en weer met beide benen op het trottoir wordt gezet. Het verkeer raast langs hem en zijn vader raast tegen hem, met een trillende stem van schrik: “Wat heb ik je nu gezegd!”
De jaren gaan voorbij en we zien de jongeman alleen lopen. Zijn vaders hand heeft hij hier niet meer nodig. De regels en instructies zijn levendig in zijn hart en geheugen opgeslagen. Op een dag, als hij het kruispunt nadert, ziet hij een man voorbij het verkeerslicht – wat op rood staat – op de voetgangersoversteekplaats staan. De man geeft een verwarde indruk; verbaasd kijkt hij om zich heen. De jongeman bedenkt zich geen moment en spurt naar de man toe en begeleidt hem terug naar het trottoir. Achter hen voelen ze het verkeer al voorbijrazen; net op tijd! Beide hijgen, meer uit emotie dan uit inspanning, na. Dan hoort de jongeman de stem van zijn vader, die alles heeft gezien: “Mijn zoon! Wat ben ik trots op je! Jij hebt het begrepen!”, zegt hij en omhelst zijn zoon.”
Nu is hier niets wettisch aan. Zo is de Torah – Gods Instructie/Leer, wat [door het Griekse Nomos] naar Wet is vertaald – ook bedoeld. Wat dan wel wettisch is? Wanneer de jongen aan de kant was blijven staan, simpel omdat oversteken bij rood licht nu eenmaal niet mag. Dat is wettisch!
Wettisch is niet dat hij blijft staan omdat hij heeft gezien dat het verkeer al begint te rijden en ook hij dan in gevaar komt.