Home >> Artikelen " antithese" >> “Ehjeh אהיה! Ik zal Mijn eer aan geen ander geven!”
De titel is een samensmelting van korte gedeelten uit de passages Exodus 3:12,14 en Jesaja 42:8.
Ze worden aangehaald om aan te geven dat יהוה, onze God, Zijn glorie niet aan een ander zal geven en dat het daarom onzin is – ja zelfs ‘Godslastering’ – dat voortaan de naam Yeshua [Jezus] voldoende is. Ik citeer Jesaja 42:8 uit Herziene Statenvertaling en Exodus 3:12 & 14 uit Westminster Leningrad Codex:
Jesaja 42:8
Ik ben de HEERE [YHWH] – dat is Mijn Naam; Mijn eer zal ik aan geen ander geven, evenmin Mijn lof aan de afgodsbeelden.
Uit: Herziene Statenvertaling
Vanuit de complete TeNaCH een enkel vers halen en hiermee je statement nemen, is hetzelfde als een plaatje te zien krijgen – wat is dubbelgevouwen – waarop een ‘blote billenafbeelding’ lijkt te zijn afgebeeld … totdat je het plaatje openvouwt en je het complete plaatje te zien krijgt en blijkt dat het een snoet van een dier is.
We gaan daarom de passages terug in de context plaatsen van waaruit zij genomen zijn. We beginnen met Jesaja 42:8 en eindigen met Exodus 3:12,14, waar we tevens uit gaan zoeken wat “ehjeh” betekent.Het hele boek Jesaja gaat over geheel Israël – de kinderen van Israël [Jakob] – waarvan het koninkrijk in tweeën is gesplitst. Ze staan elkaar naar het leven en beide dienen afgoden [gesneden beelden]. Via de profeet Jesaja waarschuwt onze God ze op voorhand wat er staat te gebeuren. En dan niet alleen binnen een tijdsbestek van een paar honderd tot duizend jaar; ook in onze tijd zij er nog profetieën niet geheel vervuld.
Zo is ook vers 8 van hoofdstuk 42 gericht tot de kinderen van Israël. Jesaja woonde in Judea en profeteerde veel tegen de Judeeërs. Jesaja 42 begint niet bij vers 8, maar bij vers 1:
Jesaja 42:1
Zie, Mijn Knecht, die Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in wie Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik heb Mijn Geest op Hem gelegd. Hij zal tot de heidenvolken het recht doen uitgaan.
Uit: Herziene Statenvertaling
Via de profeet Jesaja deed onze God zijn volk, en doet Hij ons lezers, wijzen op Zijn knecht. Als we de verzen verder lezen, zien we de volgende kenmerken van deze “knecht”:
Via de profeet Jesaja vervolgt onze God:
Jesaja 42:5-8
Zo zegt God, de HEERE [YHWH], Die de hemel heeft geschapen en hem heeft uitgespannen, Die de aarde heeft uitgespreid en wat daarop uitspruit, Die de adem geeft aan het volk dat daarop is, en de geest aan hen die daarop wandelen: Ík, de HEERE, heb U geroepen in gerechtigheid, Ik zal U bij Uw hand grijpen, Ik zal U beschermen en Ik zal U stellen tot een verbond voor het volk, tot een licht voor de heidenvolken, om blinde ogen te openen, om gevangenen uit de kerker te leiden, uit de gevangenis wie in duisternis zitten. Ik ben de HEERE – dat is Mijn Naam; Mijn eer zal Ik aan geen ander geven, evenmin Mijn lof aan de afgodsbeelden.
Uit: Herziene Statenvertaling
Als we dan de rest van dit hoofdstuk lezen, dan merken we dat onze God Zich tegen gesneden beelden, die als afgoden worden vereerd, keert en dat Hij “korte metten” maakt met degene die deze afgoden vereren.
Vers 8 staat ook in vers 11 van hoofdstuk 48 en ook daar lezen wij dat onze God Zich tegen afgoden – gesneden beelden – keert.
“Ik [יהוה] zal Mijn Naam, Eer en Glorie aan geen gesneden beeld geven!”
Het Hebreeuwse woord “ehjeh” komt van het eenvoudig actief werkwoord [kal] “hajah היה” wat betekent:
Volgens mijn woordenboek1 staat het woord אהיה [ehjeh] in de ik-vorm (1ste persoon) toekomende tijd van het werkwoord hajah. De juiste vertaling zou dan moeten zijn: Ik Zal Zijn Die Ik Zijn Zal en Ik Zal Zijn.
1. Hebreeuws Nederlands – Dr. Menachem Bolle & Jitschak Pimentel
Evenals de rest van de Bijbel/TeNaCH, hebben ook deze verzen [12 en 14] betrekking op de kinderen van Israël. Ruim 400 jaar hebben zij (min of meer) zonder God geleefd, wat heet: “In duisternis en slavernij”. Gesneden beelden werden als goden vereerd en daar leefden zij middenin … ruim 400 jaar lang! Ook gericht tegen Mozes, die sinds zijn babytijd door het huis van de farao werd opgevoed, zegt onze God tot de Israëlieten: Ik Zal Zijn Die Ik Zijn Zal. En wat Zal Hij dan Zijn? Een Vader; een Echtgenoot; een Koning; een Rechter; een Onderwijzer; hun Ene Ware God.
Nadat het noordelijke koninkrijk “Israël” en het zuidelijke koninkrijk “Judea” zijn verbannen, waarbij het noordelijke koninkrijk met een scheidbrief van God is verbannen, sprak יהוה, onze God, via de profeet Hosea [1:6-9] uit dat Hij hun (= met scheidbrief verbannen) niet alleen “Lo-Ammi [niet mijn volk]” zal noemen, maar ook dat Hij niet meer ehjeh voor ze zal zijn, wat betekent: Ik zal zal niet meer met jullie zijn.
Echter hebben wij in de Torah kunnen lezen (Deuteronomium 30-31) dat God al heeft voorzien dat dit stond te gebeuren en heeft gezegd dat Hij allen weer van alle 4 de windstreken van de aarde terug zal verzamelen en dat Zijn Torah [Instructie; Leer] op ieders harten zal worden geschreven en dat niemand meer tot elkaar hoeft te zeggen: “Ken יהוה!”, want iedereen zal Hem dan kennen! (Jeremia 31:31-34.)
Dat de aangehaalde passages verklaren dat God zijn Naam, Eer en Glorie aan geen mens zal geven, is onterecht. Sterker nog; het is juist vanwege Gods Heilige Naam die op de Israëlieten is, dat Hij hen weer terug zal verzamelen. Want door ons (Israëlieten) wordt aan Zijn Naam oneer aangedaan.
Daarbij moeten wij ook weten dat het Hebreeuwse woord voor “naam” niet alleen naar “naam” kan worden vertaald, maar dat het ook betekent: “autoriteit”.
Hebreeuwse namen hebben een betekenis. Jakob is in het Hebreeuws Ya’akov [Ja’akov] en het betekent zoveel als “Hij die bij de hiel pakt”. Zijn naam is veranderd naar Yisra’el [Jisra’el] en dat betekent zoveel als “Met God en mensen hebben geworsteld en het hebben overkomen”.
De opvolger van Mozes wordt in onze vertalingen Jozua genoemd. In het Hebreeuws heet hij echter Yehoshua [Jehosjoe’a] en dit betekent, net als het naar het Aramees overgezette Yeshua [Jesoe’a] “YHWH is de Redder/Bevrijder/Verlosser”. Via Mozes heeft onze God de kinderen van Israël uit Egypte gehaald en via Jozua zoon van Noen [Yehoshua ben-Nun] heeft onze God ze het Beloofde Land binnen gebracht.
Degene die binnen het christendom bekent staat onder de naam “Jezus”, heet in feite Yehoshua en werd waarschijnlijk in zijn tijd Yeshua genoemd (zo noemen wij hem ook). De naam “Jezus” is afkomstig van het Latijnse “Iesus”, die weer afkomstig is van het Griekse “Isous”, die op zijn beurt weer afkomstig is van het Aramese “Yeshua”. Griekse namen van mannen hebben een s-klank aan het eind. Vreemd vind ik het wel dat Yehoshua/Yeshua ben-Nun naar Jozua is vertaald, maar dat de zoon van Mirjam [Maria] en adoptiezoon van Jozef naar “Jezus” is overgezet.