Our Yeshua (Immanuël)

Een verzameling van onze studies
Home Artikelen Moadiem Over ons English

Home >> Artikelen " antithese" >> Wanneer heerst de Messias?

Wanneer heerst de Messias?

11 Chesjwan 5778 | 31 oktober 2017

Men beweert dat Yeshua [jeesjoe’a Jezus] niet de Messias kan zijn, omdat de Messias zal heersen wanneer er wereldvrede is en alle Joden de geboden van God naleven. Tevens zullen alle mensen de Ene God dienen. Nu was er in Yeshua’s tijd geen wereldvrede en na zijn overlijden zijn er alleen maar meer oorlogen gekomen. Ook dienen niet alle Joden de geboden, terwijl de Torah de Joodse gids is voor het leven. Sterker nog, het christendom ontmoedigt het naleven van de geboden. En net als toen zijn er nog steeds miljoenen mensen die in meerdere goden geloven of atheïstisch zijn. Is deze bewering correct? Is dit wat Micha 4:3; Ezechiël 37:24 en Jesaja 66:23 verklaren?

Om de beweringen te beantwoorden: We kunnen niet ontkennen dat er in Yeshua’s tijd geen wereldvrede is geweest, nog dat er na zijn overlijden (en opstanding) wereldvrede is geweest. Het tegenovergestelde is het geval:

  • Machten zijn tegen machten in opstand gekomen.
  • Koninkrijken hebben tegen koninkrijken gevochten.
  • We hebben twee wereldoorlogen achter de rug.
  • Nog steeds zijn er machten die tegen elkaar vechten.

De bewering maakt mij duidelijk dat men geloofd dat “de Messias” alleen maar aan “koning” kan worden gekoppeld en dat binnen een mun van tijd – of, minstens binnen een normale mensenleven – alles moet worden gerealiseerd. Dat is: wereldvrede; alle Joden wonen in het Beloofde Land [Israël] en leven de geboden van God na en alle mensen dienen de Ene God.
Klopt dit wel?

De Messias

In de TeNaCH1 wordt alleen de priester hamasjiach [Hebreeuws voor ‘de messias’ wat ‘de gezalfde’ betekent] genoemd. Het is waar dat profeten en koningen ook worden gezalfd, maar zij worden in de TeNaCH niet met hamasjiach aangeduid. Lees Leviticus 4:3,5,16 & 6:15 (in Herziene Statenvertaling vers 22). Lees ook eens artikel: De Gezalfde, waar ik dieper op dit onderwerp in ga.

1. Torah, Nevi’im, K(CH)etuvim [Instructie, Profeten, Schriften]

Dat de toekomstige koning “de Messias” wordt genoemd, heeft te maken met Zecharia 6 en Psalmen 110. David, die zelf koning was, bezingt dat onze God heeft gezworen aan degene die ter rechterzijde van onze God zit dat hij niet alleen zal heersen, maar dat hij ook voor eeuwig een priester is en wel in de orde van Malki-Tsedek [Rechtvaardige Koning].

Psalmen 110:1-4
Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten. De HEERE strekt Uw machtige scepter uit vanuit Sion en zegt: Heers te midden van Uw vijanden. Uw volk is zeer gewillig op de dag van Uw kracht, getooid met heilig sieraad; uit de baarmoeder van de dageraad is voor U de dauw van Uw jeugd. De HEERE heeft gezworen en Hij zal er geen berouw van hebben: U bent Priester voor eeuwig, naar de ordening van Melchizedek.
Uit: Herziene Statenvertaling
Genesis 14:18-19
En Melchizedek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij was een priester van God, de Allerhoogste. En hij zegende hem en zei: Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit!
Uit: Herziene Statenvertaling

Wat zijn nu de taken van een priester? We hoeven niet op te sommen wat de priesters allemaal moesten doen en laten. Het kan namelijk met 2 zinnen worden omschreven:

  1. De ongerechtigheden van het volk [Israël] dragen.
  2. Verzoening doen voor het volk dat gezondigd heeft en voor ieder individu dat gezondigd heeft, voor het aangezicht van ADONAI יהוה, onze God.

In Jesaja 53 wordt omschreven hoe een man de ongerechtigheden van zijn volk zal dragen en in hoofdstuk 49 van dit boek staat dat hij een dienstknecht van onze God is, die “Israël” wordt genoemd: “Met God en mensen hebben geworsteld en het hebben overkomen (of “overwonnen”, of “overleefd”)”. Het volk Israël dat gezondigd heeft of een individu van Israël dat gezondigd heeft, kan en mag geen verzoening doen voor zichzelf voor het aangezicht van onze God, behalve een priester.

We lezen in de TeNaCH ook dat onze God eerst alle stammen van Israël bij elkaar zal brengen en niet enkel de Joden [Judeeërs jehoediem = nakomelingen van Juda & inwoners van koninkrijk/provincie Judea]. We kunnen dit vooral in Ezechiël 37 lezen.
Vers 1 tot en met vers 10 laat in beeldspraak zien hoe heel het huis van Israël weer ‘tot leven’ zal worden gebracht en dit wordt in de verzen 11 tot en met 14 uitgelegd. ‘De graven’ in vers 12 staan voor de landen waar geheel het huis van Israël naartoe verdreven zijn.
De verzen 15 tot en met 23 laten zien dat onze God de beide koninkrijken tot 1 koninkrijk zal maken en dat geheel het huis van Israël nooit meer andere goden met de daarbij behorende rituelen achterna zal lopen.
De laatste verzen 24 tot en met 28 vertelt ons dat onze God in het midden van dit Israël zal verblijven.

En zo zien wij dat de koning niet eerder zal heersen dan dat geheel Israël weer bij elkaar is gebracht en wel in het land van onze vaders.

Koning en priester

Laten wij Ezechiël 37:24-25 eens uitlichten.

In vers 24 wordt van Gods dienstknecht David gezegd dat hij koning [mellech] zal zijn in de toekomende tijd en wel over geheel Israël (dat is niet enkel over de Joden).
Een vers later wordt hij door onze God hun “nasi l’olam” genoemd.
“L’olam” betekent “voor eeuwig” en “nasi” is in onze vertaling naar “prins/vorst” vertaald. Het betekent eigenlijk “degene die opgeheven/gerezen is”. Dit wordt vaak vertaald naar “prins; chef; kapitein; leider”.
Nasi is van het stamwoord “nasa”, wat “optillen; dragen; ondersteunen; volhouden; verdragen; nemen; wegnemen; wegdragen; vergeven” betekent.

Laten wij dan nu eens Psalmen 110 onder de loep nemen.

Psalm 110 staat op naam van David.

David was zelf koning en had alleen onze God, יהוה, boven zich. In bepaalde tijden in zijn leven werd er voor hem bij onze God door priesters en profeten bemiddeld, maar de koning heeft hen nooit “mijn heer [adoni]” genoemd. Daarbij komt dat hij zelf via de profeet Ezechiël door onze God tot “koning” en “de opgehevene”, of “de geprezene [prins/vorst]” zal worden benoemd en als hiermee in beeldspraak, overeenkomstig Hebreeuws denken, zijn nakomeling wordt bedoeld, dan geeft dit dubbel een reden de betreffende man – die aan Gods rechterzijde wordt gezet – niet met “adoni [mijn heer]” aan te spreken.

Hoewel ik me nu wel moet bedenken dat het in de TeNaCH twee keer is voorgekomen dat een zoon boven zijn vader werd verheven: Jozef ten opzichte van zijn vader Jakob (Jozef was onderkoning in Egypte) en David zelf ten opzichte van zijn vader Yisaï, die nog in leven was toen zijn zoon David tot koning werd gezalfd. Verder werd een zoon pas koning als zijn vader was overleden, waardoor de vader zijn zoon niet met “adoni” hoefde aan te spreken.

Het is de scepter van sterkte van deze man – die David met “adoni” aansprak – die onze God uit Tsion zal doen voortkomen. God Zelf zal de vijanden van deze man tot een voetenbank voor deze man maken. Onze God zegt tegen deze man dat hij te midden van zijn [van deze man] vijanden moet heersen.

We zijn dan nu aangekomen bij een vers wat ik reuze interessant vind; vers 3!

In onze vertalingen staat aan het eind “uw/uwer jeugd”. Met “uw/uwer” wordt deze man, Davids adon [heer], bedoeld. “Uw/uwer jeugd” is in enkelvoud geschreven. Het Hebreeuwse woord voor jeugd is “nè’oeriem נעורים”. Dit is meervoud van zowel “de jeugd”, als “het jong zijn” [הנוער hanoe’ar].

Dit is echter niet wat er in de Hebreeuwse vertaling staat. Daar staat jaldoeteicha ילדתיך. Dit is een meervoudsvorm, bezittelijk voornaamwoord 2e persoon enkelvoud van het zelfstandig naamwoord, meervoud jalliedoet ילדות. Dit betekent “kinderen”. Jaldoeteicha ילדתיך betekent “jouw/uw kinderen” (tegen een man). Een kind (een jongetje) is in het Hebreeuws jelled ילד. “Jouw/uw kind” is jalledcha ילדך (tegen een man). Een kind wat een meisje is, is in het Hebreeuws jalda ילדה.

Het Aramese woord bar בר en het Hebreeuwse woord ben בן betekenen beide: [adoptie]zoon; kleinzoon; schoonzoon; stiefzoon; student; volger (een leerling noemt zijn rabbijn “vader”).
Het Griekse woord huios betekent: een zoon [bij geboorte of door adoptie], afstammeling. Figuurlijk gesproken is het iedereen die dezelfde natuur/aard/karakter heeft als hun vader.

Als wij dan Jesaja 53:10 aanhalen, dan komen wij het Hebreeuwse woord “zerra זרע” tegen.
Statenvertaling heeft dit naar “zaad” vertaald en Herziene Statenvertaling en Jewish Publicity Society hebben dit naar “nakomeling/nageslacht” vertaald. En dit is ook wat het betekent (zaad, sperma, kroost/nakomelingschap, oogst van het gezaaide, zaaitijd).
We lezen dat de man zijn zera zal zien wanneer hij zijn ziel (of zijn leven) tot een schuldoffer gesteld zal hebben.

In de laatste verzen – nadat onze God volgens Davids lied aan de man gezworen heeft dat hij ook priester zal zijn overeenkomstig de orde van Malki-Tsedek, een eed waarvan onze God niet terug zal komen – bezingt David dat Adonai יהוה aan de rechterzijde van deze priester & koning is en dat Adonai יהוה koningen zal verbrijzelen; gericht doet uitspreken over de natiën, waardoor dode lichamen zich opstapelen en dat dit alles op de dag van Zijn toorn [de Dag van יהוה] zal gebeuren. Met andere woorden; eerst komt Gods toorn en dan pas zal “de koning” regeren.

Als wij dan weer een blik werpen op Jesaja 53:12, dan zien wij dat deze lijdende dienstknecht na zijn lijden een erfdeel van Adonai יהוה zal krijgen en dat deze dienstknecht de buit met de machtigen zal delen. Hij krijgt dit van Adonai יהוה omdat hij zijn wezen in de dood heeft uitgestort en onder de overtreders was meegerekend, terwijl hij nasa [heeft gedragen/opgetild/weggenomen] de zonden van velen en voorspraak heeft gedaan voor de zondaars.

Wanneer wij [Joden] aan HaMashiach denken, dan linken wij dit aan een koning die in het herstelde koninkrijk zal heersen. Het zal dan een dusdanige koning zijn die niet alleen de Heichal [paleis] weet te (her)bouwen; van ver zullen mensen hier naartoe komen en er zal wereldvrede heersen. Dit is ons geleerd en zo geloven wij het ook en dit raak je niet zo makkelijk kwijt.
Logisch ook, want als dit wel het geval is, dan zou dat betekenen dat uw/jouw liefde niet zo groot was. En zoals het ons is geleerd, zo is het ook; de koning zal dit alles teweeg weten te brengen, omdat Adonai יהוה met hem is.

Echter, koningen noch profeten worden in de TeNaCH “HaMashiach” genoemd. Ze worden wel gezalfd [mashach], maar worden niet met "de gezalfde hamasjiach" aangeduid.
Het woord hamasjiach komt slechts vier keer in de TeNaCH voor en alle vier in het boek Leviticus. Drie keer in hoofdstuk 4 en één keer in hoofdstuk 6. In alle vier de gevallen staan ze in relatie met de priester: HaCohen HaMashiach [De Priester De Gezalfde].

Wanneer iemand tot koning of tot profeet werd gezalfd, dan kon dit overal gebeuren. Bij diegene in de achtertuin; onderweg ergens naar toe; bij iemand in huis …
Bij een priester niet. Als iemand tot priester werd gezalfd, dan gebeurde dit in de Ohel Mo’ed/Tempel, voor het aangezicht van onze God. Dit was niet enkel olijfolie op de man gieten onder een gebed, zoals dit bij koningen en profeten gebeurde. Bij een priester ging dit gepaard met een heus ritueel. Dit is omdat de priester apart werd gezet – werd geheiligd – om de ongerechtigheden van zijn volk te dragen; de zonden van ieder individu, die bij hem kwam om boete te doen (te offeren), deels tot zich te nemen; door voor het volk verzoening te doen voor het aangezicht van יהוה, onze God. Het is zelfs zo dat als een priester had gezondigd, dat dan automatisch heel het volk had gezondigd.

Uit de TeNaCH [OT] kunnen wij opmaken uit welke lijn de toekomstige koning zal voortkomen.
De toekomstige koning wordt “Tsemach [spruit; twijgje]” genoemd, die mooi en glorieus zal zijn (Jesaja 4:2). De Tsemach, die tsaddik [rechtvaardig] is, zal wijs handelen en recht over het land spreken (Jeremia 23:5; 33:15); De Tsemach is Gods dienaar en wordt door God voortgebracht. Hij zal vanuit zijn plaats jitsmach [ontspruiten; opbloeien] en de Heichal [Paleis] (her)bouwen (Zecharia 3:8; 6:12; Jesaja 53:2a1).
Ook wordt de toekomstige koning “Shoresh [stronk; wortel] Yisaï” genoemd, die als een banier/vlag voor de mensen zal staan, waarnaar natiën zullen zoeken (Jesaja 11:10). De Shoresh zal opkomen uit droog/dor/onvruchtbaar grond (Jesaja 53:2a2).
En de toekomstige koning wordt “Chòter [zijtak; ent]” genoemd, die uit geza [stam] Yishaï voort zal komen, een netzer [ent] die de vruchten van zijn shores zal dragen (Jesaja 11:1).

En zo kunnen wij ook hier zien dat de lijdende dienstknecht, die de ongerechtigheden van zijn volk moest dragen – wat alleen de priester moest & mocht doen – gelinkt wordt aan de koning, die uit de lijn Yishaï-David voort zal komen. Namelijk:

  • Gods dienaar zijn en door God te worden voortgebracht.
  • Vanuit zijn plaats voor God groeien (Zecharia 3:8; 6:12; Jesaja 53:2a1).
  • Een stronk van Yishaï zijn, die uit droog/dor/onvruchtbaar grond opkomt (Jesaja 11:10; 53:2a2).

Fair?

Is het fair te claimen dat Yeshua/Yehoshua [Jezus] niet HaMashiach [de Messias] kan zijn, omdat:

  • Hij dan koning had moeten zijn, wat hij in zijn tijd niet was.
  • Hij de Tempel had moeten (her)bouwen, wat in zijn tijd niet nodig was, omdat die er nog stond.
  • Er vanaf die tijd wereldvrede had moeten zijn en die was er niet en is er tot op heden niet geweest.

Ik denk dat wij moeten beseffen dat dit taken zijn voor de toekomstige koning, voor hamellech hamasjiach en niet voor de priester, hacohen hamasjiach.

Hoewel je nu zou kunnen zeggen dat deze priester ook koning is overeenkomstig Psalmen 110 en Zecharia 6 en de claim daarom wel fair te noemen is, vind ik dat wij dan ook moeten beseffen dat een persoon wel door onze God tot koning gezalfd kan zijn, maar dat deze niet eerder zijn ambt uit kan voeren dan wanneer hij door zijn volk tot koning wordt gekroond. David is hier een voorbeeld van!

Als priester [hacohen] is Yeshua/Yehoshua [Jezus] al met zijn taak begonnen en als koning [mellech] is hij ook al gezalfd en wel in de orde van Malki-Tsedek.
Echter kan Yeshua pas zijn ambt als koning uitvoeren, nadat het volk hem als koning herkent en ook tot koning kroont. Pas wanneer niet alleen het volk, maar dat men ook vanuit het huis zegt:

ברוך הבא בשם יהוה ברחנוחם מבית יהוה

baroech habaa’ b’sjeem JHWH beerachnoechem mibeit JHWH

Gezegend is degene die komt in de naam (of “in de autoriteit”) [van] JHWH; wij zegenen u vanuit het huis [van] JHWH. __ Tehillim [Psalmen] 118:26.

[In modern Hebreeuws wordt ברוך הבא baroech habaa’ vertaald naar “welkom”!]