Home >> Artikelen "Moadiem" >> Pesach פְסַח - een offer
/ Pesach / wordt in enkele bijbel vertalingen ook wel “Pascha” genoemd, maar wordt in de volksmond vaak als ‘Pasen’ aangeduid. Laatstgenoemde is echter een ander gebeuren dan Pesach.
Velen van ons die bekend zijn met het Hebreeuwse woord / Pesach / denken vaak aan het zevendaagse Festival der Ongezuurde Broden (Hebreeuws: / chak hamatsot /), vooraf gegaan met een seder maaltijd. Echter komt het Hebreeuwse woord סֵדֶר / seder / in de Bijbel niet voor.
Het zelfstandige naamwoord סֵדֶר / seder / betekent: (volg)orde, arrangement, opvolging, schipping. Het komt van het werkwoord לְסַדֵר / lesaddeer / en het betekent: ordenen, arrangeren, fixeren, organiseren, in orde brengen. Met een seder maaltijd hebben de rabbijnen een volgorde van het houden van de Pesachmaaltijd ingesteld.
Pesach is echter niet de maaltijd, maar het offer. De maaltijd is een directe gevolg van Pesach. Toen één van de discipelen aan Jezus vroegen waar ze het Pesach konden bereiden, doelden ze op de maaltijd dat zou volgen na het gebrachte offer (Mattheüs 26:17; Exodus 12:1-20; Ezechiël 45:16-24).
Vóór we de geschiedenis induiken, eerst de betekenis van het Hebreeuwse woord / Pesach /.
Hebreeuwse zelfstandige naamwoorden komen van werkwoorden. Iedere werkwoord heeft een stam (in het Hebreeuws / sjoresj / genoemd).
Het zelfstandige naamwoord / pèsach / komt van het werkwoord / liefsoach /.
Het stamwoord van het werkwoord / liefsoach / bestaat uit drie letters:
In een boom (zie afbeelding hieronder) heb ik deze drie letters in de stam bij de wortels geplaatst.
Het werkwoord heb ik in een tak geplaatst en twee zelfstandige naamwoorden heb ik in de bladeren geplaatst.
Onder de boom ga ik verder.
Het woord / sjoresj / betekent niet enkel stam, het betekent ook wortel.
Een sjoresj kan meerdere werkwoorden hebben. In dit voorbeeld heb ik me enkel geconcentreerd op het werkwoord / liefsoach /.
Het werkwoord / liefsoach / betekent: Overslaan [fig.]; (aan) voorbijgaan; stappen (over):
Liefsoach | לִפְסֹחַ | Werkwoord |
Poseeach | פּוֹסֵחַ | Tegenwoordige tijd, mannelijk, ev. |
Poschiem | פּוֹסְחִים | Tegenwoordige tijd, mannelijk, mv. |
Pasach | פָּסַח | Verledentijd, mannelijk, ev. |
Paasechoe | פָּסְחוּ | Verledentijd, mannelijk mv. |
Pasachtie | פָּסַחתִי | Verledentijd, ev. “ik” |
Exodus 12:13 in het Hebreeuws:
וְהָיָה֩ הַדָּ֨ם לָכֶ֜ם לְאֹ֗ת עַ֤ל הַבָּתִּים֙ אֲשֶׁ֣ר אַתֶּ֣ם שָׁ֔ם וְרָאִ֨יתִי֙ אֶת־הַדָּ֔ם וּפָֽסַחְתִּ֖י עֲלֵכֶ֑ם וְלֹא־יִֽהְיֶ֨ה בָכֶ֥ם נֶ֨גֶף֙ לְמַשְׁחִ֔ית בְּהַכֹּתִ֖י בְּאֶ֥רֶץ מִצְרָֽיִם
Vertaald:En het bloed zal voor jullie een teken zijn op het huis waar jullie zullen zijn, en ik zal het bloed zien en jullie overslaan en er zullen geen plagen zijn die jullie zullen vernietigen wanneer ik het land Egypte zal slaan.
Pesach | פֶּסַח | Een offer, nodig om over te slaan/aan voorbij te kunnen gaan |
Piséach | פֹּסֵחַ | Een verlamde (aan benen, poten) |
Voordat het allereerste Pesach aanbrak, was er het e.e.a. in de loop der jaren daarvoor het nodige aan vooraf gegaan.
Israël werd bij geboorte / Ja’akov / genoemd, Nederlands: Jacob. Die naam betekent: Hij die bij de hiel pakt.
De naam Israël heeft hij te danken doordat hij uiteindelijk met een engel van onze God worstelde. De naam Israël betekent: Met mensen en God hebben geworsteld, en het hebben overkomen.
Josef was de oudste zoon van Israëls vrouw Rachel, en Israëls 11de zoon.
Israël had zijn zoon Josef lief, meer nog dan zijn andere zonen. Eigenlijk proef je aan de schriften dat Israël Josef wat voortrok. Hij kreeg een mooi overkleed van zijn vader, die hij met trots droeg. Zijn broers voelden een minachting naar hem en dat werd versterkt toen Josef hun zijn twee dromen vertelde. Beide dromen vertelden dat men – ook zijn eigen vader, broers en moeders – naar hem toe moesten komen en voor hem moesten buigen voor wat eten. Kun je voorstellen hoe woedend ze op hem waren toen hij die beide dromen aan hen vertelden. Zijn vader, echter, bewaarde de dromen van zijn zoon Josef in zijn hart.
Josef belande als slaaf in Egypte. Dit kwam doordat hij in opdracht van zijn vader bij zijn broers moesten kijken, die de kudde van hun vader aan het hoeden waren. Toen ze hem zagen met zijn mooie kleed, nam hun haat tegenover hun broer de overhand en gooiden ze hem in een kuil. Hun eerste gedachten was hem te doden, maar dat raadde hun broer Reúven [Ruben] af. Hij was Israëls oudste zoon, zijn eerstgeborene. Met Reúven’s bedoeling Josef later uit de put te halen, lieten ze hem daar zitten en gingen een eind verderop zitten. Ondertussen kwam een karavaan Ishmaëlieten langs, en die zagen Josef in de put zitten. Ze haalden hem eruit en verkochten de jongen in Egypte aan een Egyptische man.
Eenmaal in Egypte beland, was onze God יהוה met Josef. Via hem werd het huis van zijn meester gezegend, waardoor Josef algauw tot hoofd der dienaren werd aangesteld. De vrouw van zijn meester kreeg een begeerte naar hem, waar Josef niet op in ging. Toen ze met een list haar zin door wilde drukken door hem bij zijn kleed vast te pakken, trok hij die vlug uit en vluchtte weg. De vrouw verzond gauw een leugen en vertelde aan de andere dienaren en aan haar man dat Josef haar wilde verkrachten en dat ze toen begon te gillen, waarop hij zijn kleed bij haar achterliet en wegrende. Zo belande Josef in de gevangenis, waar onze God ook met hem was.
Ook in de gevangenis werd hij als begunstigde en als een zekere hoofd aangesteld.
Twee dienaren van de Farao belanden in de gevangenis en beide kregen een droom. Josef kon hun de dromen uitleggen en zoals hij het uit had gelegd, zo gebeurde het ook met de beide dienaars van de Farao. De één werd in dienst hersteld en de ander werd ter dood gebracht. Toen de Farao een droom kreeg, en niemand van zijn wijsheren en magiërs zijn droom konden uitleggen, herinnerde de dienaar, die voorheen zelf in de gevangenis had gezeten, Josef en hoe hij zijn droom wist uit te leggen. Farao kreeg van deze dienaar over Josef te horen en op bevel van de Farao werd Josef uit de gevangenis gehaald en voor hem gebracht. De Farao vertelde hem zijn droom en Josef kon hem uitleggen dat het onze God was die aan de Farao middels een droom bekend had gemaakt wat er de komende 14 jaren over het land te wachten stond: 7 jaar aan overvloed en daaropvolgend 7 jaar hongersnood! Josef vertelde de Farao tevens wat hij het beste kon doen en de Farao besloot toen dat Josef onderkoning van Egypte moest worden om het e.e.a. uit te voeren. Behalve de Farao stond iedereen in Egypte onder Josefs autoriteit.
De zeven jaren aan hongersnood trof niet enkel Egypte, maar meerdere landen rondom Egypte.
Zo ook het land waarin Israël zich bevond: Kanaän. Israël gaf zijn zonen opdracht naar Egypte te gaan om voedsel te kopen, want hem was ter ore gekomen dat daar voedsel te kopen was. Behalve zijn 12de en jongste zoon Benjamin – Rachels tweede en jongste zoon – gingen de broers op pad naar Egypte.
De Farao had Josef kleding en uiterlijk gegeven als die van de Egyptenaren; een onderkoning van Egypte waardig. Hij had Josef aangesteld over het uitdelen van voedsel, en zo kwamen de broers naar Josef toe, bogen voor hem en wilden voedsel bij hem kopen. Zij herkenden hun broer Josef niet. Wat zij feitelijk deden, was precies wat Josef had gedroomd en aan hen en hun vader had verteld, waar zijn broers zo boos om waren.
Uiteindelijk maakte Josef zich bekend aan zijn broers en het weerzien was in vreugde en ontroering. Israël werd op de hoogte gebracht van het nog in leven zijn van zijn 11de zoon Josef en spoedde zich zijn zoon weer te zien. De Farao stelde voor dat Israël met zijn hele gezin en huisraad in het noordwesten van Egypte – Goosen – kwam te wonen, de beste plaats voor een herdersstam. En zo kwam Israël in Egypte te wonen, waar ze ruim 400 jaar hebben geleefd.
De stamvaders, evenals Josef en de toenmalige Farao, waren al lang overleden. De nazaten van Israël en van Jozef woonden nog steeds in Goosen, zo’n 400 jaar lang.
In de laatste jaren van hun verblijf aldaar werden ze als slaven behandeld. De Farao van die tijd wist niets van Josef af en wat de toen in leven zijnde Farao aan overeenkomst met Israël had. De Israëlieten hadden zich zo uitgebreid, dat de Farao bang was dat zij zich op een dag tegen hem kon keren door met één van Egyptes vijanden mee te strijden tegen Egypte. En dus leek het hem een uitstekend idee de pasgeboren jongetjes in de Nijl te werpen (wat eigenlijk een afgod van Egypte was) en dat enkel de meisjes mochten leven. Dit opdracht gaf hij aan de Egyptenaren, nadat hij eerder aan de Hebreeuwse verloskundigen had opgedragen de jongens om te brengen en de meisjes te laten leven. De verloskundigen gaven hier geen gehoor aan, omdat ze onze God meer vreesden dan de Farao.
Vanuit de stam Levi, de 3de zoon van Israël, werd een jongetje geboren die ook in de Nijl zou worden geworpen als zijn moeder hem niet in een rieten mandje had gestopt en hem diezelfde rivier af had laten drijven. De dochter van de Farao was in de rivier de Nijl aan het baden en zag het mandje. Ze liet één van haar dienstmeiden het mandje op de kant trekken. Toen ze zag dat er een baby in lag, wist ze dat het één van de Hebreeërs was. De zus van het jongetje vroeg de dochter van de Farao of zij een Hebreeuwse vrouw zou halen die het jongetje voor haar kon voeden. De dochter van de Farao gebood het meisje zo’n vrouw te halen die dat kon doen, en het meisje haalde haar moeder op.
Volgens Wikipedia is de naam Moses afgeleid van het Egyptische werkwoord / ms / of / msj / (“dragen”) en is het een verkorte vorm van de Egyptische naamvorm zoals Toetmosis (“geboren uit Thot”). Bij Moses is het element dat de god benoemd weggelaten en betekent daarom letterlijk: “geboren uit [een naamloze god]”.
In de Bijbel staat echter dat de dochter van de Farao hem de naam heeft gegeven, omdat zij het jongetje uit het water heeft gehaald. De naam in het Hebreeuws is: מֹשֶׁה / mosjè /. Met dezelfde letters en andere klinkers vormt het een werkwoord in verledentijd, enkelvoud, mannelijk wat “uit vissen” betekent: מָשָׁה / maasjaa /. In het Hebreeuws staat er dan ook in de Bijbel:
... וַתִּקְרָא שְׁמוֹ מֹשֶׁה וַתּאֹמֶר כִי מִן-הַמַּיִם מְשִׁיתִהוּ
Vertaald:
… en noemde zijn naam / Mosjè / en zei: “want ik heb hem uit het water gevist”.
De jongen groeit op in het huis van de Farao en leert alle wijsheiden van Egypte. Op jongvolwassen leeftijd neemt hij een kijkje bij zijn eigen volk en ziet dat een Egyptenaar een Hebreeër zeer hard aanpakt. Moses komt tussenbeide en brengt in een worsteling dat daarop volgt de Egyptenaar om. In plaats van een bedankje o.i.d., wordt het Mosje niet in dank afgenomen. Bij een volgende gelegenheid ziet hij twee Hebreeërs met elkaar in conclaaf en komt wederom tussenbeide. Ook hier krijgt hij geen warm onthaal, maar een sneer. In niet te misverstane woorden herinneren zij hem aan zijn moord op de Egyptenaar. Mosje schrikt, omdat hij nu weet dat de zaak bekend is en ook de Farao weet er inmiddels van. Hij zocht Mosje om hem om te brengen en Mosje vluchtte de wildernis in richting Midian. Hij verblijft daar bij een priester die Reuel heet en later Jetro wordt genoemd, die zeven dochters heeft. Mosje trouwt met één van hen, waarmee hij twee zonen krijgt. Als hij ongeveer 80 jaar is, ontvangt hij via een wonderbaarlijke verschijning de opdracht van onze God terug te keren naar Egypte om zijn volk, de kinderen van Israël, te begeleiden en uit het land te halen. Moses blijkt een stotteraar te zijn, maar onze God deelt hem mee dat zijn broer Aharon hem zal helpen en als het ware zijn profeet zal zijn. Moses gehoorzaamt uiteindelijk en keert weer terug naar Egypte, naar zijn volk de Israëlieten, de Hebreeërs.
De roep van onze voorouders tot onze God, toen ze hevig gebukt gingen onder de ruwe en harde behandeling als slaven door de Egyptenaren, werd door onze God gehoord. Mosje werd de mediator tussen de Israëlieten en onze God.
Een ander gevaar van leven in een vreemde, duistere cultuur, maar wat minder als zodanig gevoeld wordt, is dat je na ruim 400 jaar dit cultuur en de gewoontes (deels) over hebt genomen. Zo wisten de kinderen van Israël nog wel de naam van onze God, maar bijvoorbeeld de besnijdenis – wat God aan Abraham geboden heeft en zo aan zijn nakomelingen – werd niet opgevolgd. Of ze wisten hier niets meer van af, of het werd hun verboden dit te doen. Uit dit alles heeft onze God hen gehaald.
Mosje en Aharon bezochten, in opdracht van onze God, de Farao, met het verzoek het Hebreeuwse volk te laten gaan om hun God te aanbidden en offers te brengen. De Farao weigerde dit, mede omdat onze God zijn hart had verhard (een betere vertaling is “versterkt”) om zo Zijn eigen volk te tonen wat Hij kon en dat Hij een levende God is en geen gesneden beeld dat door trucs en magie tot leven moest worden gebracht. Door de plagen die erop volgden, liet onze God tevens zien dat Hij de Schepper en daardoor Heerser is van de Egyptische goden. De oude Egyptenaren hadden een lijst van goden, waarmee de zon, maan, sterren, het vee, insecten, wateren werden aanbeden.
In Exodus 7:14-25 staat omschreven hoe deze plaag tot stand kwam en hoe de Farao hierop heeft gereageerd.
In Exodus 8:1-15 staat omschreven hoe deze plaag tot stand kwam en hoe de Farao hierop heeft gereageerd.
In Exodus 8:16-19 staat omschreven hoe deze plaag tot stand kwam en hoe de Farao hierop heeft gereageerd.
In Exodus 8:20-32 staat omschreven hoe deze plaag tot stand kwam en hoe de Farao hierop heeft gereageerd.
In Exodus 9:1-7 staat omschreven hoe deze plaag tot stand kwam en hoe de Farao hierop heeft gereageerd.
In Exodus 9:8-12 staat omschreven hoe deze plaag tot stand kwam en hoe de Farao hierop heeft gereageerd.
In Exodus 9:13-35 staat omschreven hoe deze plaag tot stand kwam en hoe de Farao hierop heeft gereageerd.
In Exodus 10:1-20 staat omschreven hoe deze plaag tot stand kwam en hoe de Farao hierop heeft gereageerd.
In Exodus 10:21-29 staat omschreven hoe deze plaag tot stand kwam en hoe de Farao hierop heeft gereageerd.
Het lam moest tot de 14de dag van deze Eerste Maand bewaard worden. Dan staat er in het Hebreeuws letterlijk dat iedere man zijn lam tussen de mengingen bij zijn huis moest slachten [offeren] en het bloed moest opvangen en met een hysop het opgevangen bloed op de beide deurposten en op de bovendorpel van het huis, waarin zij het zouden eten, moest schilderen.
Vervolgens moesten ze hun lam in vuur roosteren en het in diezelfde nacht eten met matsot [ongezuurde broden] en maror [bittere kruiden]. Ze moesten het gehaast eten (wel goed kauwen uiteraard) en daarbij gekleed, geschoeid en met de staf in hun handen … gereed voor vertrek. Ze moesten het eten in de huizen die ze met het opgevangen bloed beschilderd hadden. Dat diende als merkteken voor Gods doodslager om dat huis over te slaan en daarvan niet alle eerstgeborenen van mens en dier ‘te slaan’ (= doden).
De kinderen van Israël gehoorzaamden (en niet alleen zij) en diezelfde nacht, als zij in hun met het merkteken voorziene huizen het Pesach (= offer, als ware zij priesters) aten, trok de doodslager door Egypte om alle eerstgeborene van mens en dier tot zich te nemen. De Farao gaf toen toe en de kinderen van Israël vertrokken uit Egypte – waaronder ook mensen van andere volkeren, ook enkele Egyptenaren – en onze God gaf het de achtergebleven Egyptenaren in hun harten de kinderen van Israël (bijna) alles te geven aan waarde tijdens hun vertrek. Aan eten konden de Israëlieten geen gezuurde degen meenemen. Het enige wat ze hadden, was ongezuurde degen.
Toen de Israëlieten goed en wel vertrokken waren, verhardde de Farao zijn hart (beter: werd zijn hart door God versterkt) en trok met zijn leger achter de Israëlieten aan. De Israëlieten waren inmiddels bij een zee aangekomen en zaten in de val. Achter hen kwam de Farao met zijn leger aanstormen en voor hen lag de zee, waar ze niet over konden. Boten e.d. hadden ze niet. Onze God יהוה gebood Mosje zijn staf omhoog te doen en zijn hand over de zee uit te strekken, om zo de zee te splitsen. Mosje gehoorzaamde en de zee werd verdeeld aan weerskanten, zodat in het midden het droge zichtbaar werd. De Israëlieten konden hier overheen lopen naar de overkant. De Farao en zijn leger trok hier ook doorheen, maar op het moment dat de laatste Israëliet aan wal kwam, deed Mosje zijn staf en hand omlaag en de aan weerskanten opgesplitste zee werd weer één geheel. De Egyptenaren werden bedolven onder water.
Er is verwarring ontstaan wanneer Pesach nu precies is en wanneer Yeshua Pesach heeft gehouden.
Dit kan komen door wat er staat in Exodus 12:1-20; Leviticus 23:5; Numeri 9:1-5; Ezechiël 45:16-24 en wat er vanaf Mattheüs 26:17 staat omschreven in relatie met Johannes 1:29, waarin te lezen is dat Johannes de onder dompelaar bij het zien van Yeshua verkondigt dat hij het Lam van God is dat de zonde van de wereld wegneemt.
Toen de Israëlieten goed en wel vertrokken waren, verhardde de Farao zijn hart (beter: werd zijn hart door God versterkt) en trok met zijn leger achter de Israëlieten aan. De Israëlieten waren inmiddels bij een zee aangekomen en zaten in de val. Achter hen kwam de Farao met zijn leger aanstormen en voor hen lag de zee, waar ze niet over konden. Boten e.d. hadden ze niet. Onze God יהוה gebood Mosje zijn staf omhoog te doen en zijn hand over de zee uit te strekken, om zo de zee te splitsen. Mosje gehoorzaamde en de zee werd verdeeld aan weerskanten, zodat in het midden het droge zichtbaar werd. De Israëlieten konden hier overheen lopen naar de overkant. De Farao en zijn leger trok hier ook doorheen, maar op het moment dat de laatste Israëliet aan wal kwam, deed Mosje zijn staf en hand omlaag en de aan weerskanten opgesplitste zee werd weer één geheel. De Egyptenaren werden bedolven onder water.
In de boeken Exodus, Leviticus, Numeri en Ezechiël staat dat Pesach op de 14de dag van de Eerste Maand (ook wel Aviv genoemd, wat Lente betekent) moest worden gehouden. Iedereen hield zich aan deze dagen. Ook te tijden van Yeshua en daarna.
Na verwoesting van de tweede Tempel konden we niet meer met onze lam langskomen om het door de priester te laten slachten volgens de regels. Zoals het Pesach duizenden jaren voor de verwoesting van de Tempel werd geslacht en na zonsondergang werd gegeten, kon niet meer. Hierdoor is een vervanging ingesteld door de rabbijnen: de sedermaaltijd. De sedermaaltijd wordt gehouden op de 15de dag van Nisan, wanneer de zon net onder is gegaan. Hiermee wordt het Festival der Ongezuurde Broden geopend.
Toen de Israëlieten goed en wel vertrokken waren, verhardde de Farao zijn hart (beter: werd zijn hart door God versterkt) en trok met zijn leger achter de Israëlieten aan. De Israëlieten waren inmiddels bij een zee aangekomen en zaten in de val. Achter hen kwam de Farao met zijn leger aanstormen en voor hen lag de zee, waar ze niet over konden. Boten e.d. hadden ze niet. Onze God יהוה gebood Mosje zijn staf omhoog te doen en zijn hand over de zee uit te strekken, om zo de zee te splitsen. Mosje gehoorzaamde en de zee werd verdeeld aan weerskanten, zodat in het midden het droge zichtbaar werd. De Israëlieten konden hier overheen lopen naar de overkant. De Farao en zijn leger trok hier ook doorheen, maar op het moment dat de laatste Israëliet aan wal kwam, deed Mosje zijn staf en hand omlaag en de aan weerskanten opgesplitste zee werd weer één geheel. De Egyptenaren werden bedolven onder water.
Het Festival der Ongezuurde Broden [חג המצות] moet zeven dagen lang worden gehouden.
Het lijkt uit Exodus 12:8 te lezen dat die dag de 14de dag van de Eerste Maand in de avond begint, tot aan de 21ste dag van de Eerste Maand in de avond. Alsof de 14de dag van de Eerste Maand niet alleen de dag van Pesach is, maar ook de eerste dag van het festival en waarbij de zevende dag van dit festival dan op de 20ste dag van de Eerste maand moet zijn.
In Leviticus 23:6-8 is echter te lezen dat de eerste dag van het Festival der Ongezuurde Broden op de 15de dag van de Eerste Maand is. Verwarring alom!
Het is niet onbelangrijk te weten wanneer de eerste en wanneer de zevende dag van het Festival der Ongezuurde Broden is, sinds beide dagen Hoog Sabbatdagen zijn. Dit zijn rustdagen, naast de wekelijkse sabbatdag. Laten wij uit gaan zoeken hoe dit nu precies zit.
Een dag begint na zonsondergang – wat altijd een avond is – en eindigt vóór zonsondergang.
Een avond begint vaak voordat de zon onder is gegaan.
Het Hebreeuwse woord voor avond / èrev / betekent: menging, mengsel, mix /.
Wanneer de 13de dag van de Eerste Maand volop bezig is en de avond zijn intrede doet, is men met zijn lam bij de Tempel aangekomen. Wanneer de zon onder is gegaan, is de 14de dag begonnen en beginnen de priesters de lammeren te slachten voor Pesach. De priesters vangen het bloed op en gooien die tegen het altaar aan en de mannen kunnen met hun slacht naar het huis waar ze hun Pesach tot zich nemen, waar de bereiding voor de maaltijd al volop bezig is. Het daglicht is verdwenen en duisternis heeft zijn intrede gedaan (Lailah – nacht). Licht is nu enkel te verkrijgen door lampjes en door de door zon verlichte maan en sterren bij heldere nacht. Net als jaren geleden, zit iedereen aan de maaltijd. Wanneer de ochtend is aangebroken, gaat men verder met het schoonmaken en voorbereiden voor het zevendaagse festival, waarin geen gezuurd deeg in huis gevonden mag worden. Wanneer de zon dan weer onder is gegaan, is de 15de dag van de Eerste Maand begonnen en daarmee de eerste dag van het Festival der Ongezuurde broden.
Yeshua [Jezus] was als Jood geboren in een Joods gezin.
Als leden van de stam Juda – en daarmee Israëlieten – en getrouwe volgers van de God van Abraham, Izaäk en Jakob onderhield de familie de Vastgestelde Tijden van hun God en namen zij Zijn woord (Torah) tot zich zo vaak ze maar konden. Yeshua is daarom van kinds af aan opgegroeid met het houden van o.a. Pesach en het Festival der Ongezuurde Broden. Pesach werd gehouden op de 14de dag van de Eerste Maand, wat toen al Nisan werd genoemd, en het Festival der Ongezuurde Broden werd vanaf de 15de dag van de Eerste Maand gehouden.
Eenmaal volwassen en begonnen met zijn bediening, heeft Yeshua dit niet veranderd. Met zijn talmidim (discipelen) heeft hij o.a. het Pesach en het Festival der Ongezuurde Broden gehouden.
Kort en duidelijk gezegd: “Nee”.
Jezus (Yeshua) was Gods Pesachlam die de zonde van de wereld wegnam (Johannes 1:29). Dan kan het nooit zijn dat hij de avond vóór zijn berechting de Pesach maaltijd heeft genuttigd met zijn discipelen.
In Mattheüs 26:17-20 staat te lezen dat de talmidim van Yeshua aan hem vroegen waar hij wilde dat zij de voorbereidingen voor hem moesten doen voor het houden van Pesach. Yeshua geeft hen te antwoord waar hij dat wil houden en zij deden zoals hij hen opgedragen had. Als we dan vervolgens vers 20 lezen, lijkt het alsof ze de Pesach aan het houden zijn. Echter, dat staat er niet!
Ze waren al in Jeruzalem, en wel vanaf de 10de dag van de Eerste Maand. De avond was begonnen en als de zon dan ook onder is gegaan, is de 13de dag van de Eerste Maand aangebroken. Ze zitten in het huis van de persoon in de stad Jeruzalem, waarover Yeshua tegen zijn talmidim had gezegd: “… zeg tegen hem: “Rabbeinu zegt: Mijn tijd is nabij; Ik zal bij u Pesach houden met mijn talmidim.”
Vóórdat het Pesach kan worden gehouden, gaat er heel wat aan voorbereidingen aan vooraf. Proviand moet worden ingeslagen en hoe meer gasten, hoe meer proviand. Alles moet worden schoongemaakt, klaargemaakt en in die tijd hadden ze geen ovens en fornuizen zoals wij die vandaag de dag hebben. Dat ging vroeger op warm/heet gemaakte stenen en op roosters boven vuur. Het Pesach zelf moest in vuur geroosterd worden en voordat dat klaar is, ben je ook uren verder. Al met al had (en heb) je er letterlijk een dagtaak aan.
In de rest van dit boek en hoofdstuk is te lezen dat Yeshua zijn talmidim (leerlingen) heeft ingewijd in de geheimen. Niet langer waren ze zijn dienaren – aan wie je als Heer zijnde niet alles vertelt – maar zijn vrienden (hoewel nog steeds zijn talmidim, maar dat zullen ze altijd blijven). Ter voorbereiding op het offer dat onze Heer en God יהוה zou maken die volgende dag, gaf Yeshua zijn bloed aan hen te drinken en gaf hij zijn lichaam aan hen te eten, nadat hij het gebroken had. Zelf at en dronk hij daar niet van.
In dezelfde context kunnen we Johannes 13 ook lezen. Daar staat zelfs te lezen dat Judas Iskariot van tafel wegliep en men dacht dat hij nog wat voor het feest moest kopen, of aan de armen moest geven. Dit is iets wat men vóór het houden van Pesach doet, ter voorbereiding. Ook het geven aan de armen - / tsedaka / is iets wat traditioneel vóór het houden van Pesach en het Festival der Ongezuurde Broden wordt gedaan. Niet tijdens!
Dan is het nacht en Yeshua gaat met zijn talmidim naar de tuin, alwaar zij nog meer ingewijd worden. Hier wordt Yeshua ook gearresteerd en meegenomen en zijn talmidim vluchten alle kanten uit. Johannes en Petrus volgen op een afstand. Het is dan nog steeds de 13de van de Eerste Maand. Hij wordt diezelfde nacht in het Sanhedrin gebracht, alwaar de hogepriester zijn kleed scheurt (wat een hogepriester niet toegestaan was te doen) en Yeshua zeer vroeg in de morgen naar Pontius Pilatus werd gebracht. Die stuurde hem naar koning Herodas en op zijn beurt stuurde hij Yeshua weer terug naar Pontius Pilatus. De ochtend was inmiddels volop bezig en de middag zat eraan te komen, nog steeds de 13de van de Eerste Maand. Yeshua werd aan de paal/hout/boom/kruis geslagen en toen het de negende uur was (dat is ongeveer 15:00 uur) was het in Jeruzalem al avond en was de zon net onder gegaan. De 14de van de Eerste Maand was begonnen en in de Tempel werd door de priester het aller eerste lam geslacht en precies op dat moment gaf Yeshua de geest.
De Farizeeërs en Schriftgeleerden pleiten er dan voor dat de berechten zo snel mogelijk van het vloekhout worden gehaald en worden begraven, omdat hoog-sabbat eraan zat te komen. Namelijk, de 15de van de Eerste Maand, welke begint na de eerstvolgende zonsondergang (Johannes 19:31). Men moest ook nog voorbereidingen treffen voor de komende Pesach. De eerste lammeren werden geslacht en die van hen zal daar vast bijgezeten hebben. Voor de talmidim van Yeshua was het een bittere Pesach. Fysiek hebben zij er misschien niet veel aan gedaan. Geestelijk des te meer. Hun geliefde Rabbi en Adoni (Meester en Heer) was berecht en overleden. Met lans doorboord kwam bloed en vocht uit hem. Zijn lichaam werd in een grot gelegd en een grote zware steen werd ervoor gelegd. Geestelijk hadden ze Gods Lam tot zich genomen en hadden zij het bloed opgenomen en op de deurposten en bovendorpels van hun harten gesmeerd. En hun bittere kruid was het zien lijden en sterven van hun geliefde heer. Pas toen hij na zijn opstanding weer aan hen vertoonde, begonnen zij beetje bij beetje te begrijpen waarin hij hen allemaal ingewijd had. Vijftig dagen later, tijdens Shavu’ot (wekenfeest, beter bekend als Pinksteren) ontvingen zij de Ruach HaKodesh en begrepen ze alles.
Er staat geschreven dat Yochanan [Johannes] heeft gezegd dat Yeshua het Lam van God is dat de zonden van de wereld wegneemt (Johannes 1:29, 36). Herziene Statenvertaling verwijst naar Jesaja 53:5, 7 en ook naar Exodus 12:3.
Mensen die beweren dat Yeshua/Jezus niet de Messias kan zijn en ook niet de zonde van de wereld op zich kan nemen, halen de wetten van overtredingen en zonde aan, waarin staat omschreven hoe men boete kon en moest doen te tijden van de Tabernakel en de Eerste & Tweede Tempel. Daarin staat dat men een stier of een ram of een paar duiven of ongezuurde broden moest gebruiken, maar over een lam wordt niet gesproken.
Echter, als vuuroffer werden lammeren wel gebruikt, en wel elke dag. ’s Ochtends werd een lam geofferd en ’s avonds. Beide lammeren moesten een jaar oud zijn (Exodus 29:38-42).
Er is een verschil tussen “het doen van boete (offeren) na begane zonde” en “het offeren om de zonde weg te nemen”.
Geen enkel mens was en is zonder zonde (Psalmen 14:3; 53:4; Romeinen 3:9-20). Van begin af aan is een plan opgesteld om dat wat verloren is gegaan weer terug te winnen (Genesis 3:14-15).
Vóór de tijd van de Israëlieten brachten de vaders Abraham, Izaäk en Jakob en de generaties voor hen ook offers. Dit waren voornamelijk dankoffers, maar ook offers om een verbond – een contract aan te gaan. Hierbij werd bloed gebruikt.
Voordat de 10de plaag in Egypte een feit was, moest eerst een gelegenheid worden gegeven aan de mensen die God wilden gehoorzamen en Hem wilden volgen een “escape” te geven. Ook dit gebeurde met het offeren van lammeren, waarbij bloed werd gebruikt als merkteken; als verbond.
Johannes de onder dompelaar wist heel goed wat men moest offeren wanneer een zonde was begaan. Hij wist ook heel goed dat de mens dan niet meer zou zondigen, maar dat op dat moment wel vergeving van begane zonde werd gegeven. Dit alles deed men na het aan zijn gegaan van een verbond (contract) met onze God. De wereld – die ook in zonde zit – moet ook een verbond (contract) met onze God aan kunnen gaan en moet ook in de gelegenheid worden gesteld met hun offer naar onze God toe te komen voor vergeving. Het bloed en lichaam wat hiervoor is gebruikt, is die van onze Heer Yeshua/Jezus.
De gegeven regels en wetten zijn er altijd al geweest. Het verschil is dat het te tijden van Mosje en zijn generatie onze God deze op stenen tafelen en op geschrift heeft laten drukken. In de profetie lezen wij ook dat in de komende tijden onze God het (weer?) op onze harten laat afdrukken.
Daarbij moeten we ook niet vergeten dat Yeshua een Hogepriester is in de orde van Malki-Tsedek [Rechtvaardige Koning] in de Tempel waar de Tabernakel en de Eerste & Tweede Tempel een kopie van is geweest. Zoals eerder vermeld, nam(en) de priester(s) een deel van de zonde tot zich, door het offer deels op te eten.
Te tijden van Exodus 12 had ieder familie een lam die bij, of achter, hun huis kon worden geslacht. Dit kon dan ook allemaal rond hetzelfde tijdstip gebeuren. Het bloed moest men opvangen en ermee hun bovendorpels en deurposten beschilderen om zo een merkteken achter te laten.
Te tijden van de 1ste en 2de Tempel mocht men hun lam niet bij hun eigen huizen slachten. Men moest met het dier naar de Tempel toegaan, waar het bij het altaar werd geslacht. Ook daar moest het bloed worden opgevangen, maar werd het tegen het altaar uitgegoten. Dit alles deed de man/familie zelf niet, maar een priester deed het voor de familie. Tijdens de Vastgestelde Tijden van onze God (Pesach & Festival der Ongezuurde Broden; Wekenfeest; Festival der Loofhutten) hadden alle 24 priesterloten (afdelingen der priesters) gezamenlijk dienst in de Tempel.
In Exodus 12:6 staat te lezen dat men hun / sèh / [lam] moest slachten / be-in ha’arbajiem /.
Dit betekent niet tussen de Arabieren, maar tussen de mengingen en kan soms ook naar tussen de avonden worden vertaald. Mede hierdoor dacht ik dat men te tijden van Exodus 12 het begrepen als tussen de mengingen, dat is “tegen het vallen van de avond” naar onze begrippen, maar dat men te tijden van de eerste en tweede Tempel het moet hebben begrepen als tussen de avonden. Ik vergat hierbij dat tijdens Gods Vastgestelde Tijden, waaronder Pesach en het Festival der Ongezuurde broden, alle 24 priesterkaste dienst deden. Het offeren kon makkelijk in één avond geregeld zijn.
/ arbajiem / is meervoud van / erev / en dat betekent avond. Een avond is in feite een mengsel in de lucht van het licht dat steeds zwakker wordt, met duisternis dat steeds meer ruimte krijgt. Vandaar dat de Herziene Statenvertaling het heeft vertaald naar tegen het vallen van de avond en de Jewish Public Society het heeft vertaald naar in the afternoon: in de (na)middag.
Een avond begint met het mengen van daglicht met de opkomende duisternis (nacht). In onze begripsvermogen wordt dit namiddag of tegen het vallen van de avond genoemd. Tijdens / erev / ontstaat een moment van zonsondergang, waarbij een nieuwe dag begint. Wanneer duisternis zijn intrede heeft gedaan, wordt dit in het Hebreeuws / lailah / genoemd: Nacht.
Op het moment dat onze God in Egypte alle eerstgeborenen opeiste, konden de Hebreeërs – de Israëlieten – hieraan ontsnappen door het offer wat ze hadden gebracht diezelfde nacht, bepakt en bezakt, op te eten met ongezuurde broden en bittere kruiden. Diezelfde nacht nog – het is dan nog steeds de 14de van de Eerste Maand – moesten ze uit Egypte vertrekken. Pas tegen de tijd dat het de 15de van dezelfde maand was, konden ze zeggen dat ze uit het Egyptische land waren.
En deze dag – vanaf het offeren, het opeten van het offer en gelijktijdig het opeisen van alle eerstgeborenen in Egypte tot aan het daadwerkelijk uit het Egyptische land vertrokken zijn – moest van generatie op generatie een herinnering zijn die als een festival – zeven dagen lang – als een eeuwige verordening moest worden gehouden.
We hebben kunnen lezen, en daarmee kunnen zien, wat de wereld voor de Israëlieten in de tijd van Exodus eruit heeft gezien: Slavernij, corruptie en een poging tot het vernietigen van een volk die onze God tot de Zijne heeft genomen. Ook te tijden van Yeshua was er slavernij, corruptie en zijn er in der loop der eeuwen, tot en met Yeshua’s tijd, pogingen ondernomen het volk van onze God te vernietigen. De priesters die in de Tempel dienden waren niet meer uit de lijn van Aharon, maar werden op politieke wijze aangesteld. Die macht had de bezetter tot zich genomen. De Tempel was dan ook sinds een lange tijd niet meer een kopie van de Hemelse Tempel de noemen. De tijd was aangebroken om dat wat krom was gemaakt, weer recht te zetten.
Als / HaMashiach, Cohen HaGadol / [De Gezalfde, De Hogepriester] in de orde van “De Rechtvaardige Koning” en dienend in de Hemelse Tempel, bracht Yehoshua Zijn Offer en nam (en neemt nog steeds) Hij het offer van het volk tot zich.
Als het Pesach Lam van onze God, diende (en dient) Zijn bloed te worden gebruikt om hiermee de bovendorpels en kozijnen van onze harten te worden voorzien van een merkteken, zodat dit teken voor de doodslager kan dienen als een sein dit ‘huis’ voorbij te gaan. Maar ook om een nieuw verbond aan te kunnen gaan met onze God. Yehoshua zei: “Drink allen daaruit [uit de drinkbeker, gevuld met rode wijn], want dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat door velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.” Ik zeg u dat Ik van nu aan van de vrucht van de wijnstok niet zal drinken tot op de dag wanneer ik die met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk van Mijn Vader.” __ Matthéüs 26:27-39 HSV. En over het matste (ongezuurd brood) wat erbij wordt gegeten, zei Yehoshua: “Neem, eet, dit is Mijn lichaam.” __ Matthéüs 26:27-39 HSV, en volgens Lukas 22:19 is dit Zijn lichaam dat voor ons gegeven wordt. “Doe dat tot Mijn gedachtenis.”, sprak Hij na het danken, breken en geven van de matse.
Na de dood, herrijzenis en hemelvaart van onze Heer Yehoshua, is de Tweede Tempel vernietigd; zijn de Yehudim [de Joden] uit de stad Jeruzalem verdreven en is de naam van die stad door de bezetter gewijzigd; is de naam van de provincie van de bezetter, door de bezetter, veranderd van “Judea & Syria” naar “Palestina”; werden de Messias belijdende Joden niet enkel door hun broeders belaagd, maar ook door niet-Joden; zijn de Joden ‘verstrooid’ geraakt over de gehele wereld; werden ze door de volkeren als ‘tweederangs burgers’ beschouwd en kregen ze vaak van velerlei problemen en ziektes de schuld; werden ze tijdens de Eerste Wereldoorlog & de Tweede Wereldoorlog als “probleem veroorzakers” aangewezen en werd er zelfs tijdens te Tweede Wereldoorlog een verwoede poging gedaan het volk uit te roeien; is na de Tweede Wereldoorlog de staat Israël geboren en kwamen Joden over de gehele wereld weer terug, en leven wij vanaf 2020 in een wereld waarin wij allemaal worden geregeerd en gevoed met de angst hoog in het vaandel, met alle kwalijke gevolgen van dien.
Yeshua heeft het voorzegt, heeft ons hiervoor gewaarschuwd. Hij heeft ook gezegd dat wij dienen te volharden en te vertrouwen op Hem, wat Hij heeft de wereld overwonnen.
Nog steeds kunnen wij met al onze offers bij De Priester komen, die voor ons verzoening doet. En nog steeds kunnen wij tijdens de vastgestelde tijden van onze God naar Hem toe komen … opgaan naar Hem, B’Shem Yehoshua HaMashiach [In Autoriteit van Jezus De Gezalfde]! … ook tijdens Pesach … Amen!